Bekijk hieronder de handleiding van de Smart Fortwo (2017). Alle handleidingen op ManualsCat.com zijn geheel gratis te bekijken. Via de knop 'Selecteer een taal' kan je kiezen in welke taal je de handleiding wilt bekijken.
Symbolen in de handleiding F De volgende symbolen worden in deze handleiding gebruikt: G WAARSCHUWING Waarschuwingsaanwijzingen wijzen op gevaren die uw gezondheid of uw leven resp. de gezondheid of het leven van ande- ren in gevaar kunnen brengen. H Milieu-aanwijzing Milieu-aanwijzingen geven informatie over milieubewust handelen of milieube- wust afvoeren. ! De aanwijzingen m.b.t. schade maken u opmerkzaam op risico's die de auto kunnen beschadigen. i Nuttige informatie of aanwijzingen die behulpzaam kunnen zijn. X Handelingsinstructie die moet worden opgevolgd. X Meerdere van deze op elkaar volgende symbolen geven meerdere op elkaar vol- gende stappen aan. (Y pagina) Meer informatie over een onder- werp YY Waarschuwing of handelingsinstructie, die op de volgende pagina wordt voortgezet.. Meldingstekst: Meldingstekst op het dis- play van het combi-instrument, het smart audiosysteem of het smart mediasysteem.
Over deze handleiding Voor de eerste rit dient u zich aan de hand van deze handleiding vertrouwd te maken met de auto. Voor uw eigen veiligheid en voor een langere levensduur van de auto advise- ren wij u de volgende aanwijzingen en waar- schuwingsaanwijzingen in deze handleiding op te volgen. Onoplettendheid kan tot schade aan de auto en persoonlijk letsel leiden. Deze handleiding geeft informatie over de belangrijkste functies van de auto. De uitvoering of de productbenaming van de auto is afhankelijk van: RModel ROpdracht RExportuitvoering RBeschikbaarheid De afbeeldingen in deze handleiding tonen een auto met links stuur. Bij auto's met rechts stuur wijkt de indeling van onderdelen en bedieningselementen overeenkomstig af. smart past zijn auto's steeds aan de voort- durende ontwikkeling van de wetenschap en de techniek aan. smart behoudt zich het recht voor de vol- gende punten te wijzigen: RVorm RUitvoering RTechniek Daarom kan de beschrijving in sommige gevallen afwijken van uw auto. Onderdelen van de auto zijn: RHandleiding ROnderhoudsboekje RUitrustingsafhankelijke aanvullende handleidingen Deze documentatie moet altijd in de auto aanwezig zijn. Alle documentatie moet bij verkoop van de auto aan de nieuwe eigenaar worden overhandigd. Uw handleidingen: Digitaal op internet De handleiding op internet biedt een- voudige toegang tot alle informatie van de auto en het multimediasysteem. Hij bevat tevens nuttige animaties, fasci- nerende achtergrondinformatie en uit- gebreide zoekmogelijkheden. Digitaal als app Met de smart guides app kan alle infor- matie over de auto en het multimedia- systeem mobiel online of gedownload, zonder verbinding met internet, worden opgeroepen. Beschikbaar voor smart- phone of tablet. QR-codes voor de smart guides app. Apple® iOS Android™ Houd er alstublieft rekening mee, dat de smart Guides app in uw land eventueel nog niet beschikbaar is. 4535848806 É4535848806CËÍ
Trefwoordenregister ................................ 4 Inleiding .................................................. 20 Milieubescherming ................................ 20 smart originele onderdelen .................. 20 Garantie van het smart Audio-Sys- tem en het smart Media-System .......... 21 Uitrusting van de auto .......................... 21 Bedrijfsveiligheid .................................. 21 QR-codes voor reddingskaart .............. 24 Opgeslagen data in de auto .................. 24 Informatie inzake auteursrecht ........... 25 In één oogopslag .................................... 26 Cockpit .................................................... 26 Multifunctioneel stuurwiel .................. 27 Middenconsole met schuiflade ............ 28 Bedieningspaneel dakconsole .............. 29 Portierbedieningseenheid .................... 30 Weergaven op het combi-instru- ment en het display .............................. 31 Veiligheid ................................................ 32 Veiligheid voor inzittenden ................. 32 Kinderen in de auto ............................... 38 Huisdieren in de auto ............................ 48 Veilig rijden ........................................... 49 Instappen en inrichten .......................... 52 Portier openen ........................................ 52 Correcte stand van de bestuurders- stoel ......................................................... 52 Stoelen instellen .................................... 52 Stuurwiel instellen ................................ 54 Spiegels instellen .................................. 54 Rijden ...................................................... 56 Nieuwe auto inrijden ............................. 56 Motor starten .......................................... 56 Wegrijden ............................................... 57 Start-stop-automaat gebruiken .......... 59 Handgeschakelde versnellingsbak gebruiken ................................................ 60 Automatische transmissie gebrui- ken ........................................................... 60 RACE START-functie gebruiken (BRABUS 80 kW) ...................................... 64 Knipperlichten gebruiken .................... 64 Economisch rijden ................................. 64 Correct remmen ...................................... 68 Rijden bij natheid .................................. 68 Rijden in de winter ................................ 69 Spoorassistent gebruiken ..................... 69 Tempomat en limiter gebruiken .......... 70 Tanken .................................................... 72 Voor goed zicht zorgen .......................... 74 Verlichting inschakelen ....................... 74 Verlichting instellen ............................. 75 Interieurverlichting gebruiken ........... 76 Ruitenwissers gebruiken ...................... 76 Zonneklep opzij klappen ....................... 78 In het interieur behaaglijk voelen ....... 79 Portieren van binnenuit ont- en vergrendelen .......................................... 79 Anti-inklemfunctie begrijpen .............. 80 Zijruiten openen en sluiten .................. 80 Cabriokap gebruiken (smart fortwo cabrio) ..................................................... 81 Klimaatregelsysteem bedienen ........... 84 Stoelverwarming in- en uitschake- len ............................................................ 87 Accessoires gebruiken .......................... 88 Parkeren en uitstappen ......................... 90 Parkeren .................................................. 90 Parkeerhulp gebruiken ......................... 90 Achteruitrijcamera gebruiken ............. 91 Auto vergrendelen ................................. 93 Diefstal-/inbraakalarminstallatie in- en uitschakelen ............................... 93 Boordcomputer bedienen ...................... 94 Overzicht boordcomputer ..................... 94 Weergaven oproepen ............................. 95 Waarden instellen ................................. 97 2 Inhoudsopgave
smart Audio-System gebruiken ............ 99 smart Audio-System bedienen en instellen .................................................. 99 Radio luisteren ..................................... 101 Mobiele telefoon gebruiken ................ 103 Externe gegevensdrager bedienen .... 105 smart Media-System gebruiken ......... 107 smart Media-System bedienen en instellen ................................................ 107 Radio luisteren ..................................... 111 Mobiele telefoon gebruiken ................ 113 Externe gegevensdrager aanslui- ten en bedienen ................................... 116 De afbeeldingen bekijken ................... 118 Video's afspelen ................................... 119 Navigatiesysteem gebruiken ............. 119 Apps beheren ........................................ 129 Beladen en opbergen ........................... 131 Kleine voorwerpen opbergen .............. 131 Bagage en grote voorwerpen opber- gen ......................................................... 132 Bagagescherm gebruiken ................... 134 Onderhouden en verzorgen ................. 136 Wetenswaardigheden .......................... 136 Subwoofer uit- en inbouwen .............. 136 Afdekking van de motorruimte ope- nen en sluiten ...................................... 136 Onderhoudsklep openen en sluiten ... 137 Bedrijfsstoffen controleren en bij- vullen .................................................... 138 Banden en velgen controleren ........... 142 Wiel verwisselen .................................. 142 Bandenspanningscontrole gebrui- ken ......................................................... 146 Bandenspanning controleren ............. 147 Winterbanden gebruiken .................... 148 Sneeuwkettingen gebruiken ............... 149 Ruitenwisserbladen vervangen ......... 149 Auto reinigen ........................................ 150 Onderhoudstermijnen waarnemen .... 155 Auto buiten gebruik stellen ............... 155 Ongeval en pech afhandelen ............... 156 De auto bij een ongeval of pechge- val beveiligen ....................................... 156 EHBO-set verwijderen ......................... 157 Brandblusser verwijderen .................. 157 Boordgereedschapsbak verwijde- ren ......................................................... 157 Banden afdichten met TIREFIT-set ... 158 Starthulp ontvangen en de accu opladen ................................................. 160 Auto slepen en aanslepen ................... 163 Keuzehendelblokkering handmatig opheffen ................................................ 166 Lichtbronnen vervangen .................... 167 Zekeringen vervangen ........................ 170 Sleutelbatterij vervangen ................... 171 Portier met noodontgrendeling openen ................................................... 171 Portieren in geval van nood ver- grendelen .............................................. 172 Zelfhulp ................................................. 173 Aanwijzingen bij de displaymel- dingen ................................................... 173 Ont- en vergrendeling ........................ 173 Zicht, inzittenden, airbag ................... 175 Motor, remmen, transmissie ............... 177 Rijveiligheidssystemen ...................... 184 Bestuurdersassistentiesystemen ...... 190 Accu, verlichting, verwarming ........... 192 smart Audio-System en smart Media-System ...................................... 194 Technische gegevens ........................... 196 Technische gegevens bevatten .......... 196 Autogegevens aflezen ......................... 196 Bedrijfsstoffen ...................................... 198 Soorten lichtbronnen .......................... 198 Zekeringenindelingen ......................... 199 Zendvergunningen van de banden- spanningscontrole ............................... 201 Inbouwen van mobilofoons en mobiele telefoons (RF-zenders) ......... 201 Inhoudsopgave 3
1, 2, 3 ... 12V-contactdoos Zie Contactdoos (12V) A Aanhaalmoment wielbouten ................ 145 Aanjagerstand verhogen of verlagen (aircon- ditioning) .......................................... 85 verhogen of verlagen (automa- tische temperatuurregeling) .......... 86 Aanslepen Belangrijke veiligheidsvoor- schriften ......................................... 163 Motornoodstart .............................. 166 ABS (antiblokkeersysteem) Displaymelding .............................. 184 Waarschuwingslampje (geel) ....... 184 Werking/aanwijzingen .................... 49 Accu Displaymelding .............................. 192 Accu (auto) Belangrijke veiligheidsvoor- schriften ......................................... 160 Opladen ........................................... 160 Starthulp ......................................... 162 Achterkap Openen ............................................ 133 Sluiten ............................................. 133 Achterklep Openen en sluiten .......................... 132 Openingsmaat ................................ 196 Waarschuwingslampje .................. 174 Achterklep (smart fortwo cabrio) openen en sluiten .......................... 133 Achterlicht Lichtbron vervangen ..................... 168 Achterruitenwisser automatische achterruitenwis- ser in de achteruitversnelling ....... 77 In- en uitschakelen ......................... 77 Wisserblad vervangen .................. 150 Achterruitverwarming Achterruit ontwasemen (air- conditioning) .................................... 85 Achterruit ontwasemen (auto- matische temperatuurregeling) ..... 86 Achteruitrijcamera Hulplijnen op het display ............... 92 In- en uitschakelen ......................... 92 Instellingen ...................................... 92 Reinigingsadviezen ....................... 151 Werking en aanwijzingen ............... 91 Achteruitrijlicht Lichtbron vervangen ..................... 168 Achteruitversnelling Inschakelen (automatische transmissie) ..................................... 61 Inschakelen (handgeschakelde versnellingsbak) .............................. 60 Additieven (brandstof) .......................... 72 Additieven (motorolie) ......................... 140 Additieven motorolie Zie Additieven (motorolie) Afdekking (vóór) Zie Onderhoudsklep Afdekking frontruimte Zie Onderhoudsklep Afdekking van de motorruimte ........... 136 Afdekking voorste wielkuip verwijderen en aanbrengen ......... 168 Afmetingen ........................................... 196 Afstandseenheid instellen ............................................ 98 Afstandswaarschuwingsfunctie displaymelding .............................. 190 Waarschuwingslampje .................. 190 Werking en aanwijzingen ............... 49 Airbag Activering ......................................... 33 Beschermingspotentieel ................. 36 Beschermingspotentieel beperkt .............................................. 37 Frontairbag (bestuurder, pas- sagier) ............................................... 36 Inbouwplaats ................................... 36 Kneebag ............................................ 36 Overzicht .......................................... 36 Passagiersairbag uit- en inschakelen ...................................... 42 PASSENGER AIR BAG-controle- lampjes .............................................. 38 Sidebag ............................................. 36 4 Trefwoordenregister
Airconditioning Aanjagersnelheid verhogen of verlagen ............................................ 85 Achterruit ontwasemen .................. 85 Beslagen ruiten ................................ 85 In- en uitschakelen ......................... 85 Koeling met luchtdroging ............... 85 Luchtrecirculatie in- en uit- schakelen .......................................... 85 Luchtverdeling ................................ 85 Temperatuur instellen .................... 85 Voorruit ontwasemen ...................... 85 Alarm Alarmsysteem .................................. 93 Beëindigen ........................................ 93 Alarmknipperlichten In- en uitschakelen ....................... 156 Alarmsysteem Alarm beëindigen ............................ 93 In- en uitschakelen ......................... 93 Alerts instellen (audiosysteem) .............. 103 Anti-inklemfunctie Zijruiten ............................................ 80 Antiblokkeersysteem Zie ABS (antiblokkeersysteem) Antislipkettingen Zie Sneeuwkettingen Apps Algemene aanwijzingen ................ 129 installeren ...................................... 129 weergeven/oproepen ..................... 129 Aquaplaning ........................................... 68 Asbak ....................................................... 88 Audiosysteem Bedienen ........................................... 99 Bluetooth®-audio-apparaat verbinden ....................................... 106 Extern audio-apparaat (AUX) verbinden ....................................... 106 Externe apparaten gebruiken ........ 99 Garantie ............................................ 21 Mobiele telefoon verbinden .......... 103 Onderbreking voor berichten instellen .......................................... 103 Overzicht .......................................... 99 Problemen oplossen ....................... 194 Radio bedienen .............................. 101 Smartphone-houder ...................... 100 Systeeminstellingen ..................... 101 Tijd instellen .................................. 101 via mobiele telefoon bedienen ..... 100 Volume-/geluidsinstellingen ....... 101 Auteursrecht ........................................... 25 Auto Aanslepen ....................................... 166 Aansprakelijkheid voor gebre- ken ..................................................... 24 Autogegevens ................................. 196 Bedrijfsveiligheid ............................ 21 Correct gebruik ................................ 24 Elektronische installatie van de auto ................................................... 21 Gegevensregistratie ........................ 24 Ontgrendelen (sleutel) .................... 52 Ontgrendelen in geval van nood .. 171 Opkrikken ....................................... 144 Registratie ........................................ 24 Slepen .............................................. 163 Tegen wegrollen beveiligen ......... 156 Uitrusting ......................................... 21 Vergrendelen (in geval van nood) ................................................ 172 Vergrendelen (sleutel) .................... 93 Vervoeren ........................................ 165 Auto Zie Auto Autogegevens ....................................... 196 Automatisch rijlicht ............................... 74 Automatisch starten van de motor (start-stop-automaat) ........................... 59 Automatische temperatuurregeling Aanjagerstand verhogen of ver- lagen ................................................. 86 Achterruit ontwasemen .................. 86 Beslagen ruiten ................................ 87 In- en uitschakelen ......................... 86 Koeling met luchtdroging ............... 86 Luchtrecirculatie in- en uit- schakelen .......................................... 86 Luchtverdeling instellen ................ 86 Temperatuur instellen .................... 86 Voorruit ontwasemen ...................... 86 Automatische transmissie Achteruitversnelling inschake- len ...................................................... 61 Trefwoordenregister 5
Belangrijke veiligheidsvoor- schriften ........................................... 60 Displaymelding .............................. 182 Handmatig inschakelen .................. 62 Keuzehendelblokkering hand- matig opheffen ............................... 166 Kickdown .......................................... 62 Motor starten .................................... 56 Neutraalstand inschakelen ............ 61 Noodprogramma ............................. 183 Parkeerstand inschakelen .............. 61 Schakeladvies .................................. 65 Schakelpaddels ................................ 63 Schakelprogramma's ....................... 62 Storing (boordcomputer met kleurendisplay) .............................. 182 Storing (boordcomputer met monochroom display) .................... 182 Transmissiestanden ........................ 61 Wegrijden ......................................... 57 Autowasserrette (verzorging) ............. 151 Aux-aansluiting Audiosysteem ................................... 99 Mediasysteem ................................ 107 B Bagageruimte Zie Achterklep Bagagescherm Aanbrengen .................................... 134 Uitbouwen ....................................... 135 Banden Belangrijke veiligheidsvoor- schriften ......................................... 142 Controle ........................................... 142 Draairichting .................................. 145 Levensduur ..................................... 143 M+S-banden (winterbanden) ....... 148 Opslaan ........................................... 146 Profiel .............................................. 142 Regels voor nieuwe banden .......... 143 Sneeuwkettingen ........................... 149 Verwisselen van een wiel ............. 142 Zie Bandenpech Bandenpech Auto voorbereiden ......................... 156 TIREFIT-set .................................... 158 Bandenspanning Belangrijke veiligheidsvoor- schriften ......................................... 147 Bereikt (TIREFIT) ............................ 160 controleren en aanpassen ............ 148 Displaymelding .............................. 186 Geadviseerde .................................. 147 Niet bereikt (TIREFIT) ................... 159 Bandenspanningscontrole Opnieuw starten ............................ 146 starten ............................................... 98 Waarschuwingslampje .................. 186 Werking en aanwijzingen ............. 146 Zendvergunning voor banden- spanningscontrole ......................... 201 Batterij (sleutel) Belangrijke veiligheidsvoor- schriften ......................................... 171 Vervangen ....................................... 171 Bedieningssysteem Zie Boordcomputer Bedrijfsstoffen Belangrijke veiligheidsvoor- schriften ......................................... 138 Brandstof ........................................ 198 Koelvloeistof (motor) ..................... 141 Motorolie ......................................... 198 Remvloeistof ................................... 198 Ruitensproeiervloeistof ................ 198 Bedrijfsveiligheid Conformiteitsverklaringen ............. 23 Beeld Weergave (mediasysteem) ............ 118 Beeldschermtoetsenbord aanpassen (mediasysteem) .......... 109 Bekerhouder Belangrijke veiligheidsvoor- schriften ......................................... 131 Middenconsole ............................... 131 Bekerhouders Zie Bekerhouder Benzine .................................................... 72 Bestemming invoeren Navigatie ........................................ 120 Besturing Displaymelding (kleurendis- play) ................................................ 189 Waarschuwingslampje .................. 189 6 Trefwoordenregister
Bestuurdersportier Zie Portier Bestuurdersstoel Zie Stoel Binnenspiegel ......................................... 54 Binnenverlichting Zie Interieurverlichting Bluetooth® Apparaat aansluiten (media- systeem) .......................................... 117 bedienen (audiosysteem) .............. 106 functie voor mobiele telefoon autoriseren (audiosysteem) ......... 103 in- en uitschakelen (mediasys- teem) ................................................ 113 mobiele telefoon activeren (audiosysteem) ............................... 103 mobiele telefoon activeren (mediasysteem) .............................. 114 Bochtverlichting .................................... 75 Boordcomputer Bedienen ........................................... 94 Belangrijke veiligheidsvoor- schriften ........................................... 94 Overzicht .......................................... 94 Taal selecteren ................................. 98 waarden instellen/terugzetten (kleurendisplay) .............................. 97 Waarden instellen/terugzetten (monochroom display) .................... 97 Weergaven oproepen (kleuren- display) ............................................. 95 weergaven oproepen (mono- chroom display) ............................... 95 Weergeven ........................................ 96 Boordgereedschap ................................ 157 Bouwserie Zie Voertuigtypeplaatje Box (luidspreker) Zie Subwoofer Brandblusser ......................................... 157 Brandstof Actueel verbruik weergeven (kleurendisplay) .............................. 96 Actueel verbruik weergeven (monochroom display) .................... 95 Additieven ........................................ 72 Belangrijke veiligheidsvoor- schriften ........................................... 72 E10 ..................................................... 72 Kwaliteit (benzine) .......................... 72 Probleem (storing) ......................... 178 Tanken .............................................. 73 Brandstofinhoud Meter ................................................. 94 Brandstofniveau ..................................... 94 Brandstofreserve Displaymelding .............................. 178 Buitenlandse reis Symmetrisch dimlicht ..................... 75 Buitenspiegels Instellen ............................................ 55 Uit vergrendeling (Probleem oplossen) ......................................... 175 Buitentemperatuurmeter Eenheid instellen ............................. 98 kleurendisplay ................................. 95 monochroom display ....................... 94 Buitenverlichting Reinigen .......................................... 153 Zie Verlichting C Cabriokap Achterkap openen .......................... 133 Achterkap sluiten .......................... 133 Opbergruimte zonder zijtogen sluiten ............................................... 84 Zijtogen opbergen ............................ 82 Zijtogen verwijderen ....................... 82 Centrale vergrendeling Automatische vergrendeling .......... 79 Ver- en ontgrendelen (sleutel) ...... 93 Cockpit Overzicht .......................................... 26 Cockpit-klok ........................................... 65 Conformiteitsverklaring ........................ 23 Connectiviteits-beheer ....................... 129 Contactdoos (12V) Middenconsole ................................. 89 Controlelampjes Zie Waarschuwings- en contro- lelampjes Trefwoordenregister 7
D DAB-radio Zie Digitale radio Dagrijlicht ............................................... 74 Dagteller weergeven (kleurendisplay) .......... 96 weergeven (monochroom dis- play) .................................................. 95 Dagteller Zie Dagteller Dakbedieningseenheid .......................... 29 Dashboard Extra instrumenten ......................... 65 Dashboardkastje ................................... 131 Dashboardverlichting Instellen ............................................ 97 Delen van gegevens beheren ........................................... 130 Diagnose-interface ................................ 23 Diefstalbeveiliging Alarmsysteem .................................. 93 Dieren Zie Huisdieren in het voertuig Digitale radio Audiosysteem ................................. 102 Diashow (mediasysteem) .............. 112 Diensten weergeven (media- systeem) .......................................... 112 EPG (Electronic Program Guide) (mediasysteem) .............................. 112 Frequentiebereik (audiosys- teem) ................................................ 102 Inleiding (audiosysteem) ............. 102 Intellitext™ (mediasysteem) ........ 112 Mediasysteem ................................ 111 Onderbreking voor berichten instellen (audiosysteem) .............. 103 Digitale snelheidsmeter Weergeven ........................................ 97 Dimlicht Buitenlandse reizen ........................ 75 In- en uitschakelen ......................... 74 Lampje vervangen ......................... 167 Display Kleuren .............................................. 95 Monochroom ..................................... 94 Reinigen .......................................... 153 Displaymelding Algemene aanwijzingen ................ 173 Kleurendisplay ................................ 96 E EBD (elektronische remkrachtver- deling) Controlelampje ............................... 184 Werking en aanwijzingen ............... 51 eco score Gegevens resetten ........................... 67 Huidige rit analyseren .................... 67 Oproepen ........................................... 67 Rit opslaan ....................................... 67 Rit vergelijken ................................. 67 weergave (kleurendisplay) ............. 66 weergave (monochroom dis- play) .................................................. 66 Werking en aanwijzingen ............... 66 Economisch rijden algemene aanwijzingen .................. 64 eco score weergave .......................... 66 Schakeladvies in acht nemen ......... 65 Eenheden Instellen (boordcomputer) .............. 98 EHBO-set ............................................... 157 Electronic Brake-force Distribution Zie EBD (elektronische rem- krachtverdeling) Elektrische bediening van de por- tierruiten Zie Zijruiten Elektromagnetische verdraag- zaamheid Conformiteitsverklaring ................. 23 Elektronisch tractiesysteem Zie ETS (elektronisch tractiesysteem) EPG (Electronic Program Guide) weergeven (audiosysteem) ........... 103 weergeven (mediasysteem) .......... 112 ESP® (elektronisch stabiliteitspro- gramma) Algemene aanwijzingen .................. 50 Belangrijke veiligheidsvoor- schriften ........................................... 50 Displaymelding .............................. 185 8 Trefwoordenregister
Waarschuwings- en controle- lampjes ............................................ 185 Zijwindassistent .............................. 50 ETS (elektronisch tractiesysteem) ....... 50 Extern audio-apparaat (AUX) Verbinden (audiosysteem) ........... 106 Externe gegevensdrager Aansluiten (audiosysteem) ............. 99 Bedienen (audiosysteem) .............. 105 Externe informatiedrager aansluiten (mediasysteem) .......... 116 bedienen (mediasysteem) ............. 117 Extra deurvergrendeling ....................... 79 F Fabrieksinstellingen terugzetten (mediasysteem) ........ 109 Favorieten aanmaken (mediasysteem) ........... 111 beheren (mediasysteem) ............... 111 Frequenties Mobiele telefoon ............................. 201 Mobilofoon ...................................... 201 Frontairbag ............................................. 36 Functionele stoel Zie Stoel G Gebied met te hoog toerental ................ 65 Gegevens Zie Technische gegevens Gegevensdrager Zie Externe gegevensdrager Gekwalificeerde werkplaats .................. 23 Geluid instellen (audiosysteem) .............. 101 instellen (mediasysteem) ............. 110 Gereedschap Zie Boordgereedschap Gevarendriehoek .................................. 157 Gloeilamp vervangen Zie Lichtbron vervangen Gloeilampen vervangen Zie Lichtbron vervangen Gordelspanner Activering ......................................... 33 Gordelwaarschuwing ............................. 36 Grootlicht In- en uitschakelen ......................... 74 Lampjes vervangen ....................... 167 H Handgeschakelde versnellingsbak Achteruitversnelling inschake- len ...................................................... 60 Displaymelding (kleurendis- play) ................................................ 181 Displaymelding (monochroom display) ........................................... 181 Motor starten .................................... 56 Neutraalstand inschakelen ............ 60 Schakeladvies .................................. 65 Storing (boordcomputer met kleurendisplay) .............................. 182 Storing (boordcomputer met monochroom display) .................... 182 Versnelling inschakelen ................. 60 Versnellingshendel ......................... 60 Wegrijden ......................................... 57 Handleiding Uitvoering van het voertuig ........... 21 Handsfree-installatie Zie Mobiele telefoon Hemelbekleding en vloerbedekking (reinigingsadviezen) ............................ 155 Huisdieren in het voertuig .................... 48 I i-Size-kinderzitjebevestigingen .......... 40 i-Traffic verkeersinformatie ........................ 113 Inparkeren Zie Parkeren Inrij-aanwijzingen ................................. 56 Instrumentenpaneel Overzicht .......................................... 31 Waarschuwings- en controle- lampjes .............................................. 31 Intellitext™ inschakelen (audiosysteem) ......... 103 instellen (mediasysteem) ............. 112 Interieurverlichting In- en uitschakelen ......................... 76 Lampjes vervangen ....................... 169 Trefwoordenregister 9
Sfeerverlichting Instellen .............. 98 Sfeerverlichting instellen (kleurendisplay) .............................. 76 Intervalwissen ........................................ 77 ISOFIX-kinderzitjebevestiging ............. 40 K Kap belangrijke veiligheidsvoor- schriften ........................................... 81 Openen .............................................. 82 Reinigen .......................................... 153 Sluiten ............................................... 82 Kap (vóór) Zie Onderhoudsklep Kentekenplaatverlichting Lampje vervangen ......................... 169 Keuzehendel Reinigen .......................................... 154 Keuzehendelblokkering handmatig opheffen (automatische transmis- sie) ......................................................... 166 Kickdown ................................................. 62 Kilometerteller Kleurendisplay ................................ 96 Monochroom display ....................... 95 Kilometertotaalstand Kleurendisplay ................................ 96 Monochroom display ....................... 94 Weergave-eenheid instellen .......... 98 Kinderen Zitjes .................................................. 38 Kinderzitje Adviezen ........................................... 47 Geschikte plaatsen .......................... 44 i-Size ................................................. 40 ISOFIX ................................................ 40 Naar achteren gericht zitje ............ 44 Naar voren gericht zitje .................. 44 Op passagiersstoel .......................... 43 Top Tether ........................................ 41 Zitplaatsen geschikt voor i- Size-kinderzitjesbevestigings- systeem ............................................. 47 Zitplaatsen geschikt voor ISOFIX-kinderzitjes ......................... 46 Zitplaatsen geschikt voor kin- derzitjes die met autogordels worden vastgezet ............................. 45 Kneebag ................................................... 36 Knipperlicht (achter) Lichtbron vervangen ..................... 168 Knipperlicht (voor) Lichtbron vervangen ..................... 168 Koeling Zie Temperatuurregeling Koeling met luchtdroging Airconditioning ................................ 85 Automatische temperatuurre- geling ................................................ 86 Koelvloeistof Belangrijke veiligheidsvoor- schriften ......................................... 141 Displaymelding .............................. 179 Koelvloeistofpeil controleren en bijvullen .................................... 141 Temperatuurweergave .................... 96 Koplampen instellen .............................. 75 Krik Gebruiken ....................................... 144 Kunststof bekleding (reinigingsad- viezen) ................................................... 154 L Lak (reinigingsadviezen) ..................... 153 Lakcode ................................................. 196 Lampje vervangen Afdekking (voorste wielkuip) verwijderen en aanbrengen ......... 168 Lampjes Zie Waarschuwings- en contro- lelampjes Lampjes vervangen belangrijke veiligheidsvoor- schriften ......................................... 167 Dimlicht .......................................... 167 Grootlicht ........................................ 167 Kentekenplaatverlichting ............ 169 Overzicht typen lampjes ............... 198 Leeslampje .............................................. 76 Licht Alarmknipperlichten ..................... 156 Zie Lampjes vervangen 10 Trefwoordenregister
Lichtbron vervangen Achterlicht ...................................... 168 Achteruitrijlicht ............................. 168 Interieurverlichting ...................... 169 Knipperlicht (achter) .................... 168 Knipperlicht (voorste) ................... 168 LED ................................................... 168 Mistachterlicht .............................. 168 Remlicht .......................................... 168 Lichtsignaal ............................................ 74 Limiter Algemene aanwijzingen .................. 70 Displaymelding (kleurendis- play) ................................................ 191 Functies en inschakelvoor- waarden ............................................ 70 Inschakelen ...................................... 71 Onderbreken ..................................... 71 Opgeslagen snelheidsbegren- zing oproepen .................................. 71 Opgeslagen snelheidsbegren- zing overschrijden .......................... 70 Opgeslagen snelheidsbegren- zing verhogen of verlagen .............. 71 Snelheidsbegrenzing instellen ...... 71 Uitschakelen .................................... 71 Luchtdruk Zie Bandenspanning Luchtrecirculatie In- en uitschakelen (aircondi- tioning) ............................................. 85 In- en uitschakelen (automati- sche temperatuurregeling) ............ 86 Luchtroosters Belangrijke veiligheidsvoor- schriften ........................................... 87 Instellen ............................................ 87 Luchtuitstroomopeningen Zie Luchtroosters Luchtverdeling instellen (airconditioning) ............. 85 Instellen (automatische tempe- ratuurregeling) ................................ 86 Luidsprekers Zie Subwoofer M M+S-banden (winterbanden) .............. 148 Mediasysteem Achteruitrijcamera .......................... 91 Apps installeren ............................ 129 Bedieningselementen .................... 107 Beeldschermtoetsenbord aan- passen ............................................. 109 Beeldvertoning ............................... 118 Connectiviteits-beheer ................. 129 Display-instellingen ..................... 109 eco score ........................................... 67 Favorieten aanmaken .................... 111 Garantie ............................................ 21 Gegevens delen .............................. 130 Gegevensverbinding ..................... 129 in- en uitschakelen ....................... 108 Klok instellen ................................. 109 Menu Navigatie .............................. 119 Menu Systeem ................................ 109 Menu's oproepen ............................ 108 Navigatiesysteem .......................... 119 Overzicht ......................................... 107 Problemen oplossen ....................... 194 Radio bedienen .............................. 111 Startpagina ..................................... 108 Status en informatie ...................... 109 Systeeminstellingen ..................... 109 Taal selecteren ............................... 109 Toetsen in het multifunctioneel stuurwiel ......................................... 107 Videoweergave ............................... 119 Volume-/geluidsinstellingen ....... 110 Waarschuwingssignalen instellen .......................................... 110 Weergave startpagina selecte- ren ................................................... 109 Meldingengeheugen (kleurendis- play) ........................................................ 96 Middenconsole Overzicht .......................................... 28 Milieubescherming Algemene aanwijzingen .................. 20 Terugname van de oude auto ......... 20 MirrorLink™ gebruiken ........................................ 114 Trefwoordenregister 11
Mistachterlicht In- en uitschakelen ......................... 75 Lichtbron vervangen ..................... 168 Mistlampen In- en uitschakelen ......................... 75 Mobiele telefoon Frequenties .................................... 201 Gegevens automatisch down- loaden (mediasysteem) ................. 114 Geluid instellen (audiosysteem) .. 104 Inbouw ............................................ 201 MirrorLink™ gebruiken ................. 114 telefoneren (mediasysteem) ......... 115 Telefoonboek laden en actuali- seren (audiosysteem) .................... 104 Verbinden (audiosysteem) ........... 103 verbinden (mediasysteem) ........... 113 Zendvermogen (maximaal) ........... 201 Mobilofoon Frequenties .................................... 201 Inbouw ............................................ 201 Zendvermogen (maximaal) ........... 201 Monteren van een wiel Auto opkrikken ............................... 144 Auto tegen wegrollen beveili- gen ................................................... 156 Auto voorbereiden ......................... 144 Wiel monteren ................................ 145 Wiel verwijderen ............................ 144 Motor Aanslepen (auto) ............................ 166 Afzetten ............................................. 90 Displaymelding .............................. 178 Onregelmatig draaien ................... 177 Start-stop-automaat ....................... 59 Starten met sleutel .......................... 56 Starthulp ......................................... 160 Startproblemen .............................. 177 Waarschuwingslampje (motor- diagnose) ........................................ 178 Motorelektronica Aanwijzingen ................................... 21 Probleem (storing) ......................... 177 Motorolie Aanwijzingen m.b.t. kwaliteit ...... 198 Additieven ...................................... 140 Bijvullen ......................................... 140 Displaymelding .............................. 179 Oliepeil controleren ....................... 139 Waarschuwingslampje .................. 179 Multifunctioneel stuurwiel Overzicht .......................................... 27 N Navigatie actuele locatie ................................ 126 Alternatieve route ......................... 123 Bestemming invoeren .................... 120 Bestemming uit laatste bestem- mingen selecteren ......................... 121 Bestemming via geo-coördina- ten invoeren ................................... 121 Bestemming via het adres invoeren .......................................... 120 Bestemming via kaart invoeren ... 120 Bestemmingsgeheugen ................. 121 Details over de route ..................... 122 Gesproken aanwijzing uit- en inschakelen .................................... 124 Kaartgegevens inlezen .................. 119 Probleem oplossen ......................... 194 Route wijzigen ................................ 123 Routeberekening starten .............. 122 Routeplanning instellen ............... 124 Speciale bestemming invoeren .... 121 Starten ............................................ 119 stem instellen ................................ 128 Systeeminstellingen ..................... 128 Thuisadres invoeren of opslaan .. 121 TomTom Services ........................... 126 Tussenbestemmingen ................... 123 Verkeersinformatie ........................ 125 Noodontgrendeling Auto ................................................. 171 Bestuurdersportier ........................ 171 Noodprogramma automatische transmissie ........................................... 183 Noodvergrendeling auto ...................... 172 O Olie Zie Motorolie On-Board-diagnose-interface Zie Diagnose-interface 12 Trefwoordenregister
Onderhoudsindicator oproepen (kleurendisplay) ............. 96 oproepen (monochroom dis- play) .................................................. 95 Onderhoudsklep ................................... 137 Onderhoudstermijn Displaymelding .............................. 183 Ontgrendeling Binnen (centrale-ontgrende- lingstoets) ........................................ 79 Met noodsleutel .............................. 171 Opbergmogelijkheden .......................... 131 Opbergvak Bekerhouder ................................... 131 Belangrijke veiligheidsvoor- schriften ......................................... 131 Brillenvak ....................................... 131 Dashboardkastje ............................ 131 Middenconsole ............................... 131 Portier ............................................. 131 Opbergvak in de achterklep ................ 131 Origineel onderdeel ............................... 20 P Parkeerhulp achter In- en uitschakelen ......................... 91 Werking en aanwijzingen ............... 90 Parkeerrem Algemene aanwijzingen .................. 58 Displaymelding .............................. 180 Waarschuwingslampje .................. 180 Parkeren Achteruitrijcamera .......................... 91 Belangrijke veiligheidsvoor- schriften ........................................... 90 Parkeerhulp ...................................... 90 Parkeerrem ....................................... 58 Parkeerstand inschakelen .............. 61 Passagiersairbag Probleem (storing) ......................... 176 uit- en inschakelen ......................... 42 Passagiersairbaguitschakeling Controlelampjes PASSENGER AIR BAG ............................................. 38 Statusindicatie ................................ 38 Passagiersstoel Omklappen ...................................... 134 PASSENGER AIR BAG Controlelampjes ............................... 38 Uit- en inschakelen ......................... 42 Pech Zie Bandenpech Zie Slepen en aanslepen Portier Automatische vergrendeling (schakelaar) ...................................... 79 Bedieningseenheid .......................... 30 Centraal ver- en ontgrendelen (sleutel) ............................................. 93 Displaymelding .............................. 174 Noodontgrendeling ........................ 171 Noodvergrendeling ........................ 172 ontgrendelen (sleutel) .................... 52 Openen (van binnenuit) .................. 79 Q QR-code Reddingskaart .................................. 24 R RACE START activeren ........................................... 64 Belangrijke veiligheidsvoor- schriften ........................................... 64 Radio Bedienen (audiosysteem) .............. 101 bedienen (mediasysteem) ............. 111 i-Traffic (verkeersinformatie) ..... 113 Programma-informatie weer- geven (EPG) (audiosysteem) ......... 103 Weergavemodus ............................. 111 Radiografische onderdelen van het voertuig Conformiteitsverklaring ................. 23 Radiotekst Weergeven (audiosysteem) ........... 102 weergeven (mediasysteem) .......... 112 Recycling Zie Milieubescherming Reddingskaart ........................................ 24 Regen- en lichtsensor (displaymel- ding) ...................................................... 192 Regensensor ............................................ 77 Trefwoordenregister 13
Rem Belangrijke veiligheidsvoor- schriften ........................................... 68 beperkte remwerking op wegen waarop gestrooid is ......................... 68 EBD ..................................................... 51 Parkeerrem ....................................... 58 remmen bij afdalingen .................... 68 remmen bij natheid ......................... 68 Rijtips ................................................ 68 Remkrachtverdeling Zie EBD (elektronische rem- krachtverdeling) Remlicht Displaymelding .............................. 192 Lichtbron vervangen ..................... 168 Remmen ABS ..................................................... 49 Waarschuwingslampje .................. 180 Remvloeistof Displaymelding .............................. 180 Richtingaanwijzer In- en uitschakelen ......................... 64 Richtingaanwijzers Zie Richtingaanwijzer Richtlijnenmetbetrekkingtotbela- ding ........................................................ 132 Rijden door het water Op de weg .......................................... 69 Rijden in de winter Algemene aanwijzingen .................. 69 Glad wegdek ..................................... 69 Sneeuwkettingen ........................... 149 Rijlicht Zie Automatisch rijlicht Rijstrookherkenning (automatisch) Zie Spoorassistent Rijsysteem RACE START ...................................... 64 Rijsystemen Limiter .............................................. 70 Spoorassistent ................................. 69 Tempomaat ....................................... 70 Rijtips Afdalingen ........................................ 68 Aquaplaning ..................................... 68 Beperkte remwerking op wegen waarop gestrooid is ......................... 68 Glad wegdek in de winter ............... 69 Inrij-aanwijzingen .......................... 56 Remmen ............................................. 68 Rijden door water op de weg .......... 69 Rijden in de winter .......................... 69 Rijden op nat wegdek ...................... 68 Symmetrisch dimlicht ..................... 75 Wegrijden ......................................... 57 Zie Economisch rijden Rijveiligheidssysteem ABS (antiblokkeersysteem) ............. 49 Afstandswaarschuwingsfunc- tie ....................................................... 49 EBD (Electronic Brake-force Distribution) ..................................... 51 ESP® (elektronisch stabiliteits- programma) ...................................... 50 ETS (elektronisch tractiesys- teem) ................................................. 50 Grenzen van de rijveiligheids- systemen ........................................... 49 Zijwindassistent .............................. 50 Ritregistratie Zie Dagteller Route wijzigen Navigatie ........................................ 123 Ruiten Reinigen .......................................... 152 Zie Zijruiten Ruitensproeierinstallatie Belangrijke veiligheidsvoor- schriften ......................................... 141 Bijvullen ......................................... 141 Ruitensproeiervloeistof Zie Ruitensproeierinstallatie Ruitenwisserbladen Reinigen .......................................... 152 Vervangen (op achterruit) ............ 150 Vervangen (voorruit) ..................... 150 Ruitenwissers Achterruitenwisser .......................... 77 In- en uitschakelen ......................... 76 Intervalwissen ................................. 77 Probleem (storing) ......................... 175 Regensensor ..................................... 77 Wissen met ruitensproeier- vloeistof ............................................ 77 Wisserbladen vervangen .............. 149 14 Trefwoordenregister
S Schakeladvies ......................................... 65 Sd-kaart aansluiten (mediasysteem) .......... 117 Kaartgegevens inlezen .................. 119 Sd-kaart-sleuf ............................... 107 Sensoren (reinigingsadviezen) ........... 152 Servicewerkplaats Zie Gekwalificeerde werkplaats Sfeerverlichting Helderheid instellen ....................... 98 in- en uitschakelen ......................... 98 Sidebag .................................................... 36 Sigarettenaansteker .............................. 88 Slepen Belangrijke veiligheidsvoor- schriften ......................................... 163 Met beide assen op de grond ........ 165 Met opgetilde achteras ................. 165 Sleepoog aanbrengen .................... 165 Sleepoog verwijderen .................... 166 Sleutel Batterij vervangen ......................... 171 Kap openen ....................................... 82 Motor starten .................................... 56 Probleem (storing) ......................... 173 Standen in het contactslot ............. 56 Verlies ............................................. 173 Sleutelstanden (contactslot) ................. 56 smart center Zie Gekwalificeerde werkplaats Smartphone aanbrengen en verwijderen ......... 100 Audiosysteem via mobiele tele- foon bedienen ................................. 100 Houder monteren ........................... 100 Smeermiddeladditieven Zie Additieven (motorolie) Sneeuwkettingen .................................. 149 Snelheid begrenzen Zie Limiter Snelheid regelen Zie TEMPOMAAT Snelheidsmeter algemene aanwijzingen (digi- tale snelheidsmeter) ....................... 97 Digitale ............................................. 95 weergeven (digitale snelheids- meter) ................................................ 97 Zie Instrumentenpaneel Spatbordrand vóór Afdekking verwijderen en aan- brengen ........................................... 168 Speciale bestemming Invoeren .......................................... 121 Specialist Zie Gekwalificeerde werkplaats Spiegel Zie Binnenspiegel Zie Buitenspiegels Spoorassistent In- en uitschakelen ......................... 70 Waarschuwingslampje (kleu- rendisplay) ..................................... 191 Waarschuwingslampje (mono- chroom display) ............................. 191 Werking en aanwijzingen ............... 69 Spraakgestuurd bedieningssys- teem Applicatie starten .......................... 107 Navigatie bestemmingsinvoer ..... 121 Problemen met het spraakge- stuurd bedieningssysteem ........... 195 Sschakelpaddles ..................................... 63 Stadslicht In- en uitschakelen ......................... 75 Start-stop-automaat Algemene aanwijzingen .................. 59 Automatisch afzetten van de motor ................................................. 59 Automatisch starten van de motor ................................................. 60 uit- en ingeschakeld ....................... 60 Starten Zie Starten (motor) Starten (motor) ....................................... 56 Starthulp (motor) ................................. 160 Starthulp (motor) Zie Starthulp (motor) Stoel Bekleding reinigen ........................ 154 Belangrijke veiligheidsvoor- schriften ........................................... 52 Correcte stand van de bestuur- dersstoel ........................................... 52 Trefwoordenregister 15
Instellen (mechanisch) ................... 52 Passagiersstoel omklappen .......... 134 Stoelverwarming in- en uit- schakelen .......................................... 87 Stoelverwarming .................................... 87 Stuurkolom Belangrijke veiligheidsvoor- schriften ........................................... 54 Instellen (mechanisch) ................... 54 Reinigen .......................................... 154 Stuurslot Zie Sleutelstanden Stuurwiel Schakelpaddels ................................ 63 Toetsenoverzicht ............................. 27 Subwoofer Aanbrengen en verwijderen ......... 136 T Taal selecteren (mediasysteem) ........... 109 Taal (boordcomputer) ............................ 98 Tankdopklep Openen en sluiten ............................ 73 Probleem (storing) ......................... 174 Tanken Belangrijke veiligheidsvoor- schriften ........................................... 72 Tankdopklep ..................................... 73 Tanken .............................................. 73 Zie Brandstof Technische gegevens Autogegevens ................................. 196 Informatie ....................................... 196 Telefoneren Audiosysteem ................................. 104 mediasysteem ................................ 115 Telefoonboek Laden (audiosysteem) ................... 104 Temperatuur Instellen (airconditioning) ............. 85 instellen (automatische tempe- ratuurregeling) ................................ 86 Koelvloeistof (weergave in de boordcomputer) ................................ 96 Temperatuurregeling Airconditioning ................................ 85 Algemene aanwijzingen .................. 84 Automatische temperatuurre- geling ................................................ 86 Luchtroosters instellen .................. 87 TEMPOMAAT Activeren .......................................... 71 Actuele snelheid opslaan en vasthouden ....................................... 71 Algemene aanwijzingen .................. 70 Belangrijke veiligheidsvoor- schriften ........................................... 70 Deactiveren ...................................... 71 Displaymelding (monochroom display) ........................................... 191 Laatst opgeslagen snelheid oproepen ........................................... 71 Snelheid verhogen of verlagen ...... 71 Snelheidsregeling onderbreken .... 71 Toetsen .............................................. 71 Werking en aanwijzingen ............... 70 Tempomat Displaymelding (kleurendis- play) ................................................ 191 Thuisadres Invoeren en opslaan ...................... 121 Tijd Instellen (audiosysteem) .............. 101 instellen (kleurendisplay) .............. 97 Instellen (mediasysteem) ............. 109 Tijdmodus instellen (kleuren- display) ............................................. 97 Waarden instellen (mono- chroom display) ............................... 97 TIREFIT-set .......................................... 158 Toerenteller ............................................ 65 Toetsenbord aanpassen (mediasysteem) .......... 109 TomTom Services Abonnementstatus ......................... 127 activeren ......................................... 126 Inleiding ......................................... 126 Menu Mijn services ........................ 127 Menu Verkeersinfo ......................... 127 TopTether ............................................... 41 Touchscreen Bediening van het touchscreen ... 108 Instellingen met OK bevestigen ... 108 16 Trefwoordenregister
Transmissie Zie Automatische transmissie Zie Handgeschakelde versnellingsbak Transport (auto) ................................... 165 Typeplaatje Zie Voertuigtypeplaatje U Uitlaatsierstuk Reinigen .......................................... 152 Usb-aansluiting Audiosysteem ................................... 99 Mediasysteem ................................ 107 Usb-apparaat Aansluiten (audiosysteem) ........... 105 aansluiten (mediasysteem) .......... 116 Bedienen (audiosysteem) .............. 105 V Veiligheid Kinderen in de auto ......................... 38 Zie Bedrijfsveiligheid Zie Veiligheidssystemen inzittenden Veiligheidsgordel Afdoen ............................................... 35 Beschermingspotentieel ................. 34 Beschermingspotentieel beperkt .............................................. 34 Omgespen ......................................... 35 Reinigen .......................................... 154 Waarschuwingslampje (wer- king) .................................................. 36 Veiligheidssysteem Bedrijfsklare status ......................... 32 Beschermingspotentieel ................. 32 Beschermingspotentieel beperkt .............................................. 32 Displaymelding .............................. 176 Storing .............................................. 32 Systeemzelftest ................................ 32 Waarschuwingslampje .................. 176 Waarschuwingslampje (func- tie) ..................................................... 32 Werking bij een ongeval ................. 33 Veiligheidssystemen inzittenden Airbags .............................................. 36 Controlelampjes PASSENGER AIR BAG ............................................. 38 Gordelwaarschuwing ....................... 36 Huisdieren in het voertuig ............. 48 Kinderen in de auto ......................... 38 Pechlamp veiligheidssysteem ....... 32 Veiligheidsgordels .......................... 34 Veiligheidssysteem ......................... 32 Vergrendeling Zie Centrale vergrendeling Vergrendeling (portieren) Automatisch ..................................... 79 Binnen (centrale-vergrende- lingstoets) ........................................ 79 Noodvergrendeling ........................ 172 Verkeersinformatie in- en uitschakelen ....................... 102 Verlichting Automatisch rijlicht ........................ 74 Bochtverlichting .............................. 75 Buitenlandse reizen ........................ 75 Dimlicht ............................................ 74 Displaymelding .............................. 193 Grootlicht .......................................... 74 Lichtbundel ...................................... 75 Lichtsignaal ..................................... 74 Mistachterlicht ................................ 75 Mistlampen ....................................... 75 Richtingaanwijzers ......................... 64 Sfeerverlichting Instellen .............. 98 Stadslicht ......................................... 75 Verlichtingsschakelaar ................... 74 Zie Interieurverlichting Verlichting Zie Verlichting Verwarming Zie Temperatuurregeling Verzorging Aanwijzingen ................................. 150 Achteruitrijcamera ........................ 151 Autowasstraat ................................ 151 Buitenverlichting .......................... 153 Cabriokapsysteem ......................... 153 Dakbekleding ................................. 153 Display ............................................ 153 Exterieur ......................................... 151 Hogedrukreiniger .......................... 151 Interieur .......................................... 153 Trefwoordenregister 17
Interieur reinigen .......................... 153 Interieurhemel reinigen (smart fortwo coupé) .................................. 155 Kunststof bekleding ...................... 154 Lak ................................................... 153 Met de hand wassen ...................... 151 Ruiten .............................................. 152 Ruitenwisserbladen ...................... 152 Sensoren ......................................... 152 Sierelementen ................................ 155 Stoelbekleding ............................... 154 Stuurwiel ........................................ 154 Uitlaatsierstuk ............................... 152 Veiligheidsgordel .......................... 154 Versnellings- of keuzehendel ...... 154 Vloerbedekking .............................. 155 Wielen ............................................. 152 Vestiging Zie Gekwalificeerde werkplaats Video weergave (mediasysteem) ............ 119 VIN ......................................................... 196 Vloermat .................................................. 89 Voertuig Buiten gebruik stellen .................. 155 Voertuigidentificatienummer Zie VIN Voertuigtypeplaatje ............................. 196 Volume automatisch aanpassen ................ 101 instellen (audiosysteem) .............. 101 instellen (mediasysteem) ............. 110 Voorruit Ontwasemen (airconditioning) ...... 85 Ontwasemen (automatische temperatuurregeling) ..................... 86 Voorste afdekking Zie Onderhoudsklep Vorstwaarschuwing Waarschuwingslampje (kleu- rendisplay) ..................................... 192 Waarschuwingslampje (mono- chroom display) ............................. 192 W Waarden instellen (kleurendisplay) .............. 97 instellen (monochroom display) .... 97 Waarschuwings- en controlelamp- jes ABS ................................................... 184 Accu ................................................. 192 Afstandswaarschuwingsfunc- tie (rood) ......................................... 190 Bandenspanningscontrole ............ 186 Besturing ........................................ 189 EBD ................................................... 184 ESP® (geel) ...................................... 185 Koelvloeistof ................................... 179 Motordiagnose ................................ 178 oliedruk ........................................... 179 Overzicht .......................................... 31 Parkeerrem ..................................... 180 PASSENGER AIR BAG ........................ 38 PASSENGER AIRBAG OFF ................ 176 Remmen ........................................... 180 Spoorassistent ................................ 190 Start-stop-automaat (geel) .......... 180 Start-stop-automaat (groen) ....... 180 Veiligheidsgordel .......................... 175 Veiligheidssysteem ....................... 176 Waarschuwingslampje Veiligheidsgordels ........................ 175 Wegrijblokkering .................................... 93 Wegrijden Algemene aanwijzingen .................. 57 Hellingassistent .............................. 59 Wielen Aanhaalmoment ............................. 145 Belangrijke veiligheidsvoor- schriften ......................................... 142 Controle ........................................... 142 Opslaan ........................................... 146 Reinigen .......................................... 152 Sneeuwkettingen ........................... 149 Verwisselen van een wiel ............. 142 Wiel monteren ................................ 145 Wiel verwijderen ............................ 144 Winterbanden M+S-banden ................................... 148 Z Zekeringen Aansluitschema ............................. 199 18 Trefwoordenregister
Belangrijke veiligheidsvoor- schriften ......................................... 170 Voor verwisseling .......................... 170 Zekeringenhouder in het dash- board ............................................... 170 Zekeringenhouder openen ............ 170 Zender Instellen (audiosysteem) .............. 102 Instellen (mediasysteem) ............. 112 opgeslagen zender instellen (audiosysteem) ............................... 102 Opslaan (audiosysteem) ................ 102 Zenderlijst instellen (audiosys- teem) ................................................ 102 Zenderlijst actualiseren (mediasysteem) ....... 113 Zenderzoeken Audiosysteem ................................. 102 Zendvergunningen bandenspanningscontrole ............ 201 Zijrichtingaanwijzer Lampje vervangen ......................... 168 Zijruiten Anti-inklemfunctie ......................... 80 Belangrijke veiligheidsvoor- schriften ........................................... 80 Initialiseren ................................... 173 Openen en sluiten ............................ 81 Probleem (storing) ......................... 173 Zijtogen Aanbrengen ...................................... 83 opbergen ........................................... 82 Opbergruimte sluiten ...................... 84 Verwijderen ...................................... 82 Zijwindassistent ..................................... 50 Zonneklep ................................................ 78 Trefwoordenregister 19
Milieubescherming Algemene aanwijzingen H Milieu-aanwijzing Daimler AG is voorstander van een geïnte- greerde milieubescherming. Hierbij wordt gestreefd naar spaarzaam gebruik van hulpbronnen en het ontzien van de natuurlijke leefomstandigheden, waarvan het behoud voor mens en natuur van belang is. Door op milieubewuste wijze gebruik te maken van de auto ontziet u het milieu. Het brandstofverbruik, alsmede de slijtage van motor, versnellingsbak, remmen en banden, zijn sterk afhankelijk van de vol- gende factoren: Rde bedrijfsomstandigheden van de auto Ruw persoonlijke rijstijl. Beide factoren kunt u beïnvloeden. Daarom de volgende aanwijzingen in acht nemen: Bedrijfsomstandigheden RHet rijden van korte afstanden vermij- den; deze verhogen het brandstofver- bruik. RZorgdragen voor een correcte banden- spanning. RGeen onnodige ballast meenemen. RHet brandstofverbruik controleren. RDakdragers die niet meer nodig zijn, ver- wijderen. REen regelmatig onderhouden auto ont- ziet het milieu. Daarom de onderhouds- intervallen aanhouden. ROnderhoudswerkzaamheden altijd bij een gekwalificeerde werkplaats laten uitvoeren, bijvoorbeeld bij een smart center. Uw persoonlijke rijstijl RTijdens het starten geen gas geven. RDe motor niet stationair laten warm- draaien. RAnticiperend rijden en voldoende afstand houden ten opzichte van uw voorligger. RVeelvuldig en sterk accelereren vermij- den. RTijdig schakelen, indien mogelijk aan de hand van de schakeladviespijlen op het multifunctioneel display. RZo vroeg mogelijk opschakelen. RDe motor afzetten als het verkeer gedu- rende langere tijd stilstaat. Terugname van de oude auto Alleen voor EU-landen: smart neemt uw oude auto weer terug om deze overeenkomstig de richtlijn autowrak- ken van de Europese Unie (EU) milieuvrien- delijk af te voeren. Iedereen kan een waardevolle bijdrage leve- ren aan het besparen van hulpbronnen, door zijn auto af te laten voeren door een inza- melpunt of een demontagebedrijf. Bij deze bedrijven is het afvoeren vaak gratis. Meer informatie over de recycling van oude auto's, het afvoeren en de voorwaarden voor de terugname krijgt u op de nationale smart homepage. smart originele onderdelen H Milieu-aanwijzing Daimler AG biedt gerecyclede ruilaggre- gaten en -onderdelen aan van dezelfde kwaliteit als nieuwe onderdelen. Hiervoor geldt dezelfde aansprakelijkheid voor gebreken als voor nieuwe onderdelen. ! In de volgende delen van de auto kunnen van de auto kunnen airbags, gordelspan- ners, regeleenheden en sensoren van deze veiligheidssystemen ingebouwd zijn: RPortieren RPortierstijlen RDorpels RStoelen 20 >> Inleiding.
RCockpit RInstrumentenpaneel RMiddenconsole. In deze gebieden geen accessoires, bij- voorbeeld een audiosysteem, monteren. Geen reparaties of laswerkzaamheden uit- voeren. De functionaliteit van de veilig- heidssystemen kan nadelig worden beïn- vloed. Als naderhand accessoires moeten worden gemonteerd, dit laten uitvoeren bij een gekwalificeerde werkplaats. Er mogen alleen originele smart onderdelen, of onderdelen van gelijkwaardige kwaliteit worden gebruikt. Bovendien mogen alleen de voor het betreffende type auto goedgekeurde banden, wielen en accessoires worden gebruikt. Bij het bestellen van originele smart onder- delen altijd het voertuigidentificatienum- mer (VIN) vermelden. Bij gebruik van onderdelen, banden en vel- gen en veiligheidsrelevante accessoires, die niet door smart zijn goedgekeurd, kan de bedrijfsveiligheid van de auto in gevaar komen. De werking van veiligheidsrelevante systemen, bijvoorbeeld het remsysteem kunnen gestoord worden. smart controleert originele onderdelen en voor de auto goedgekeurde ombouwdelen en accessoires op hun betrouwbaarheid, veilig- heid en geschiktheid. Van andere onderdelen kan smart dit, ondanks voortdurende markt- verkenningen, niet beoordelen. Ook als in een enkel geval een goedkeuring door een keuringsinstantie of officiële instantie aan- wezig is, neemt smart geen verantwoorde- lijkheid voor het gebruik in smart-auto's. In Duitsland worden bepaalde onderdelen alleen goedgekeurd voor in- of ombouw als deze voldoen aan de geldende wettelijke voorschriften. Dit geldt ook voor enkele andere landen. Alle originele smart-onder- delen voldoen aan de voorwaarden van de goedkeuring. Niet goedgekeurde onderdelen kunnen leiden tot het vervallen van de type- goedkeuring. In de volgende gevallen komt de typegoed- keuring te vervallen: RBij een wijziging van het in de typegoed- keuring aangegeven type auto. RBij een verwacht verhoogd risico voor ver- keersdeelnemers. RBij een negatieve invloed op de uitstoot van uitlaatgassen of de geluidsproductie. Garantie van het smart Audio-System en het smart Media-System De smart verkooporganisatie geeft op het smart audiosysteem en het smart mediasys- teem een garantie voor de duur van 24 maanden zonder kilometerbeperking. Garantiegever is de betreffende dealerorga- nisatie in het land waar het accessoire of het vervangingsonderdeel is gekocht (zie de tabel in het onderhoudsboekje). Uitrusting van de auto Deze handleiding beschrijft alle modellen en standaard- en speciale uitrustingen van de auto die op het tijdstip van de redactieslui- ting van deze handleiding verkrijgbaar waren. Landspecifieke afwijkingen zijn ook mogelijk. Er moet rekening mee worden gehouden, dat de uitrusting van de auto bij enkele beschrijvingen en afbeeldingen kan afwijken. Dit betreft ook veiligheidsrele- vante systemen en functies. In het originele koopcontract van de auto zijn alle systemen in de auto vermeld. Bij vragen over de uitrusting en de bediening kunt u bij elke smart center terecht. Bedrijfsveiligheid Belangrijke veiligheidsaanwijzingen G WAARSCHUWING Als de voorgeschreven service- resp. onderhoudswerkzaamheden of noodzake- lijke reparaties niet worden uitgevoerd, kan dit tot storingen in de werking of het >> Inleiding. 21 Z
uitvallen van systemen leiden. Er bestaat gevaar voor ongevallen! De voorgeschreven service- resp. onder- houdswerkzaamheden en noodzakelijke reparaties altijd bij een gekwalificeerde werkplaats laten uitvoeren. G WAARSCHUWING Als brandbaar materiaal, bijvoorbeeld bla- deren, gras of takken, met hete delen van het uitlaatsysteem in aanraking komen, kunnen deze materialen vlam vatten. Er bestaat brandgevaar! Bij het rijden op onverharde wegen of in hetterreinregelmatigdeonderzijdevande auto controleren. In het bijzonder inge- klemde delen van planten of ander brand- baar materiaal verwijderen. Bij beschadi- ging contact opnemen met een gekwalifi- ceerde werkplaats. G WAARSCHUWING Als u tijdens het rijden in de auto geïnte- greerde informatiesystemen en communi- catieapparatuur bedient, kunt u van de verkeerssituatie worden afgeleid. Boven- dien kunt u de controle over de auto ver- liezen. Er bestaat gevaar voor ongevallen! Deze apparatuur alleen bedienen als de verkeerssituatie dit toelaat. Als u een vei- lig gebruik niet kunt garanderen, de auto op een veilige plaats tot stilstand brengen en de bediening bij stilstaande auto uit- voeren. G Waarschuwing Door wijzigingen aan elektronische onder- delen, hun software en bedrading kan hun werking en/of de werking van andere, onderling verbonden onderdelen nadelig beïnvloed worden. In het bijzonder kunnen ook veiligheidsrelevante systemen betrof- fen zijn. Daardoor kunnen deze niet meer zoals bedoeld functioneren en/of kan de bedrijfsveiligheid van het voertuig in gevaar worden gebracht. Er bestaat ver- hoogd gevaar voor letsel en ongevallen! Geen ingrepen aan bedrading en elektro- nische onderdelen en de software hiervan uitvoeren. Werkzaamheden aan elektri- sche en elektronische apparatuur altijd laten uitvoeren door een gekwalificeerde werkplaats. Bij het gebruik van geïntegreerde informa- tiesystemen en communicatieapparatuur de wettelijke bepalingen in acht nemen van het land waar u zich op dat moment bevindt. Bij wijzigingen aan de boordelektronica van de auto vervalt de typegoedkeuring. ! De auto kan worden beschadigd als Rdeze de grond raakt, bijvoorbeeld op een hoge stoeprand of onverharde wegen Rte snel over een obstakel wordt gereden, bijvoorbeeld een stoeprand, verkeers- drempel of een kuil in de weg. Reen zwaar voorwerp tegen de bodem- plaat of onderdelen van het onderstel slaat De carrosserie, de bodemplaat, onderdelen van het onderstel, wielen of banden kun- nen in dergelijke of vergelijkbare situaties ook niet-zichtbaar worden beschadigd. Op deze manier beschadigde onderdelen kun- nen onverwacht uitvallen of de bij een ongeval optredende belastingen niet meer zoals bedoeld opnemen. Als de bodembekleding beschadigd is, kan zich brandbaar materiaal, bijvoorbeeld bladeren, gras of takken, tussen de bodem- plaat en bodembekleding verzamelen. Als dit materiaal met hete onderdelen van het uitlaatsysteem in contact komt, kan dit ontsteken. De auto in een dergelijk geval direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten contro- leren en repareren. Wanneer u bij het doorrijden een nadelige invloed op de rij- veiligheid constateert, direct op een vei- lige manier stoppen. In dit geval contact opnemen met een gekwalificeerde werk- plaats. Het multimedia-apparaat is met technische maatregelen beschermd tegen diefstal. Meer informatie daarover is verkrijgbaar bij elk smart center. 22 >> Inleiding.
De werking van een dakantenne (radio, DAB) kan worden beïnvloed door het gebruik van dakdragers. Evenzo kan het aanbrengen van folies met metaallaag op zijruiten de radio- en GPS-ontvangst storen en een verslechte- ring van de werking van alle andere anten- nes in het interieur betekenen. Conformiteitsverklaring Radiografische onderdelen van de auto De volgende aanwijzing is geldig voor alle radiografische onderdelen van de auto en voor alle in de auto geïntegreerde informa- tiesystemen en communicatieapparatuur: Alle radiografische onderdelen van de auto en de in de auto geïntegreerde informatie- systemen en communicatieapparatuur zijn conform de basiseisen en de overige bepa- lingen van de richtlijn 1999/5/EG. Meer infor- matie daarover is verkrijgbaar bij elk smart center. Elektromagnetische verdraagzaamheid De elektromagnetische verdraagzaamheid van de onderdelen van de auto werd over- eenkomstig de regeling ECE-R 10, in de actu- eel geldende versie, gecontroleerd en bewe- zen. Diagnose-interface De diagnose-interface dient voor het aan- sluiten van diagnoseapparaten bij een gekwalificeerde werkplaats. G WAARSCHUWING Als apparaten op een diagnose-interface worden aangesloten, kan de werking van systemen van de auto worden beïnvloed. Daardoor kan de bedrijfsveiligheid van de auto worden beïnvloed. Er bestaat gevaar voor ongevallen! Alleen apparaten op de diagnose-interface van de auto aansluiten die door Mercedes- Benz voor uw auto zijn vrijgegeven. G WAARSCHUWING Voorwerpen in de beenruimte van de bestuurder kunnen de slag van de pedalen beperken of ingedrukte pedalen blokkeren. Daardoor worden de bedrijfs- en verkeers- veiligheid van de auto in gevaar gebracht. Er bestaat gevaar voor ongevallen! Allevoorwerpenindeautoveiligopbergen, zodat deze niet in de beenruimte van de bestuurder kunnen belanden. Vloermatten altijd stevig en volgens de handleiding monteren om te allen tijde voldoende vrije ruimte voor de pedalen te waarborgen. Geen losse vloermatten gebruiken en niet meerdere vloermatten op elkaar leggen. ! Als de motor is afgezet en een apparaat op een diagnose-interface wordt gebruikt, kan de accu worden ontladen. Het aansluiten van apparaten op de dia- gnose-interface kan ertoe leiden, dat bijvoorbeeld informatie van de uitlaatgas- bewaking wordt teruggezet. Daardoor bestaat de mogelijkheid, dat de auto niet meer voldoet aan de eisen van de volgende uitlaatgasanalyse van de Algemene Perio- dieke Keuring. Gekwalificeerde werkplaats Een gekwalificeerde werkplaats beschikt over de benodigde vakkennis, uitrusting en kwalificatie om de vereiste werkzaamheden uit te voeren. Dit geldt in het bijzonder voor veiligheidsrelevante werkzaamheden. De aanwijzingen in het onderhoudsboekje in acht nemen. De volgende werkzaamheden aan de auto altijd laten uitvoeren bij een smart center: RVeiligheidsrelevante werkzaamheden RService‑ en service-/onderhoudswerk- zaamheden RReparatiewerkzaamheden RWijzigingen evenals in- en ombouwen RWerkzaamheden aan elektronische onder- delen >> Inleiding. 23 Z
Registratie van de auto Het kan voorkomen, dat smart zijn service- werkplaatsen de instructie geeft, aan bepaalde auto's technische inspecties uit te voeren. Door deinspectiewordende kwaliteit en de veiligheid van de auto verbeterd. Alleen wanneer smart de registratiegege- vens van een auto bezit, kan smart de eige- naar informeren over de inspecties. In de volgende gevallen kan het zijn, dat een auto nog niet onder de naam van de eigenaar geregistreerd is: RDe auto is aangeschaft bij een niet geau- toriseerde dealer. RDe auto is nog niet bij een smart center onderzocht. smart adviseert de auto bij een smart center te laten registreren. Gaarne smart zo snel mogelijk informeren over een adreswijziging of wisseling van eigenaar. Dit is bijvoorbeeld bij een smart center mogelijk. Correct gebruik Als de waarschuwingssticker wordt verwij- derd, kunnen gevaren niet meer worden her- kend. De waarschuwingsstickers op hun plaats laten. De volgende informatiebronnen gebruiken bij gebruik van de auto: Rde veiligheidsaanwijzingen in deze hand- leiding Rde technische gegevens in deze handlei- ding Rverkeersregels en -voorschriften Rwegenverkeerswetten en veiligheidsstan- daards Aansprakelijkheid voor gebreken ! De aanwijzingen in deze gebruikshand- leiding over het voorgeschreven gebruik van uw auto en mogelijke voertuigschade in acht nemen. Schades aan uw auto die door verwijtbare schending van deze aan- wijzingen ontstaan, worden noch door de aansprakelijkheid voor gebreken van smart, noch door de garantie op nieuwe of gebruikte auto's gedekt. QR-codes voor reddingskaart In de tankdopklep en aan de tegenoverge- stelde zijde op de portierstijl (B-stijl) zijn QR-codes aangebracht. Bij een ongeval kun- nen reddingsdiensten m.b.v de QR-codes snel de overeenkomstige reddingskaart voor een auto bepalen. De actuele reddingskaart bevat in compacte vorm de belangrijkste informatie overeenauto,bijvoorbeeld delig- ging van de elektrische bedrading. Meer informatie: www.mercedes-benz.de/qr-code Opgeslagen data in de auto Vele elektronische onderdelen van de auto bevatten een gegevensopslag. Deze datage- heugens slaan tijdelijk of permanent tech- nische informatie op over onderdelen, sys- temen of omgeving, m.b.t.: Rtoestand Rgebeurtenissen Rstoringen Bewegingsprofielen van gereden trajecten kunnen uit deze gegevens niet worden afge- leid. Voorbeelden van opgeslagen informatie: RGebruiksomstandigheden van systeem- componenten, bijvoorbeeld niveaus RStatusmeldingen van de auto en diens componenten, bijvoorbeeld snelheid en gaspedaalstand RStoringen en defecten in belangrijke sys- teemcomponenten, bijvoorbeeld verlich- ting en remmen RReacties en gebruiksomstandigheden van de auto in specifieke rijsituaties, bijvoorbeeld activeren van een airbag ROmgevingstoestanden, bijvoorbeeld bui- tentemperatuur De gegevens zijn zuiver technisch van aard en worden voor het volgende gebruikt: ROndersteuning bij de herkenning en het verhelpen van storingen en fouten RAnalyse van voertuigfuncties, bijvoor- beeld na een ongeval ROptimalisatie van voertuigfuncties Bovendien wordt deze technische informatie uitgelezen voor de volgende servicewerk- zaamheden: 24 >> Inleiding.
Rreparaties Rserviceprocedures Rgarantiekwesties Rkwaliteitsbewaking Het uitlezen gebeurt door medewerkers van het servicenetwerk (inclusief de fabrikant) met behulp van speciale diagnose-appara- tuur. Daar kunt u indien gewenst meer infor- matie krijgen. Na het verhelpen van een storing wordt de informatie uit het storingsgeheugen gewist of permanent overschreven. Bij het gebruik van de auto zijn situaties denkbaar, waarin deze technische gegevens in combinatie met andere informatie - even- tueel met behulp van een specialist - terug te voeren zijn op bepaalde personen. Voorbeelden hiervan zijn: Rprocessen-verbaal van ongevallen Rschade aan de auto Rgetuigenverklaringen Diverse extra functies, die contractueel met de klant zijn afgesproken, maken eveneens het versturen van bepaalde gegevens vanuit het voertuig mogelijk, bijvoorbeeld voor de bepaling van de voertuiglocatie in geval van nood. Informatie inzake auteursrecht Informatie over de licenties van gebruikte Free- en OpenSource-software in de auto en de elektronische onderdelen: http://www.mercedes-benz.com/opensource >> Inleiding. 25 Z
Cockpit Functie Pag. : Toerenteller, cockpitklok 65 ; Combi-instrument 31 = Claxon ? Multifunctionele hendel combi-instrument 95 Combischakelaar ruiten- wissers 76 A Automatische vergrende- ling 79 Alarmknipperlichtinstal- latie 156 B Bedieningspaneel dakcon- sole 29 C smart Audio-System 99 smart Media-System 107 Functie Pag. D Bedieningseenheid tempe- ratuurregelsysteem 84 E Contactslot 56 F Stuurwiel instellen 54 G Bedieningspaneel voor Start-stop-automaat 59 Spoorassistent 69 Afstandswaarschuwings- functie 49 Parkeerhulp 90 Koplampregeling 75 H Combischakelaar verlich- ting 74 I Automatische transmissie: Sschakelpaddles 63 26 Cockpit >> In één oogopslag.
Multifunctioneel stuurwiel Functie Pag. : Kleurendisplay van het combi-instrument 95 Monochroom display van het combi-instrument 94 ; smart Audio-System 99 smart Media-System 107 = Alleen bij combi-instru- ment met kleurendisplay: WX Volume instellen 107 Spraakbediening in- of uitschakelen en Gesprek aannemen of beëindigen 107 ? ® Actuele snelheid ver- hogen of opslaan 71 − Actuele snelheid verla- gen 71 Functie Pag. A ° Laatst opgeslagen snelheid oproepen 71 B ± Tempomat of limiter onderbreken 71 C ¯ Tempomat activeren 71 ^ TEMPOMAT of limiter deactiveren 71 È Limiter activeren 71 D Alleen bij combi-instru- ment met kleurendisplay: 9: In menu's blade- ren 95 a Selectie bevestigen 97 Multifunctioneel stuurwiel 27 >> In één oogopslag.
Middenconsole met schuiflade i Auto's met automatische transmissie Functie Pag. : Bekerhouder 131 Asbak 88 ; Schuiflade 131 = smart fortwo coupé: Mun- tenhouder = smart fortwo cabrio: Cabriokap openen en slui- ten 81 ? Keuzehendel 61 A Parkeerrem 58 Functie Pag. B Sigarettenaansteker 88 Contactdoos 89 C smart Media-System: Aux- aansluiting, usb-aanslui- ting en sd-kaartsleuf 107 D Bekerhouder 131 E Weergave van de keuze- hendelstanden 61 F Rijprogramma instellen (programmakeuzetoets) 62 28 Middenconsole met schuiflade >> In één oogopslag.
Bedieningspaneel dakconsole Functie Pag. : Linker leeslampje 76 ; Interieurverlichting 76 = Rechter leeslampje 76 Functie Pag. ? Controlelampjes PASSEN- GER AIRBAG 38 A Binnenspiegel 54 Bedieningspaneel dakconsole 29 >> In één oogopslag.
Portierbedieningseenheid Functie Pag. : Portier openen 79 ; Buitenspiegels instellen 55 Functie Pag. = Zijruiten openen en sluiten 81 30 Portierbedieningseenheid >> In één oogopslag.
Weergaven op het combi-instrument en het display Functie Pag. : Snelheidsmeter ; Display = Waarschuwings- en con- trolelampjes C Portieren of achterklep 174 7 Veiligheidsgordel 175 6 Veiligheidssysteem 176 ç Waarschuwing start-stop- automaat 180 è Start-stop-automaat 180 ; Motordiagnose 178 ? Koelvloeistoftemperatuur 179 5 Oliedruk 179 J Remmen 180 ! ABS 184 ÷ ESP® 50 h Bandenspanningscontrole 186 D Stuurbekrachtiging 189 · Afstandswaarschuwing 190 Functie Pag. ^ Afstandswaarschuwings- functie 190 Ã Spoorassistent 190 # Accu 192 R Mistachterlicht 75 O Mistlicht 75 K Grootlicht 74 L Dimlicht 74 T Standlicht 75 S Transmissie-elektronica 182 8 Brandstofreserve bereikt 178 ¯ TEMPOMAT 191 È Limiter 191 Ò IJzelgevaar 192 b Remlichten 192 ¯ ° Volgende onderhoudster- mijn 183 Weergaven op het combi-instrument en het display 31 >> In één oogopslag.
Veiligheid voor inzittenden Veiligheidssysteem Beschermingspotentieel van het veilig- heidssysteem Het veiligheidssysteem omvat: RVeiligheidsgordelsysteem RAirbags Rkinderzitjesbevestigingssysteem Rkinderzitjesbevestigingssysteem Het veiligheidssysteem kan bij een ongeval: RHet risico beperken dat inzittenden met delen van het interieur in aanraking komen. RDe belastingen voor de inzittenden redu- ceren. Alleen een correct gedragen veiligheidsgor- del kan zijn volledige beschermingspotenti- eel behalen. Afhankelijk van de herkende ongevalssituatie vormen gordelspanners en/ of airbags een aanvulling op de correct gedragen veiligheidsgordel. De gordelspan- ners en/of airbags worden niet bij elk onge- val geactiveerd. Om ervoor te zorgen dat het veiligheidssys- teem adequaat beschermingspotentieel kan bieden, moet elke inzittende: Rde veiligheidsgordel correct dragen Rzo rechtop mogelijk zitten, met de rug tegen de rugleuning Rindien mogelijk zo zitten dat de voeten op de vloer staan Rkleiner dan 1,50 m altijd in een voor smart auto's geschikt aanvullend veiligheids- systeem zijn beveiligd. Geen enkel modern systeem kan echter ver- wondingen en overlijden in elke ongevalssi- tuatie volledig uitsluiten. Met name bieden veiligheidsgordels en airbags in het alge- meen geen bescherming tegen voorwerpen die van buitenaf de auto binnendringen. Ook het risico van verwondingen door de zich activerende airbag kan niet volledig worden uitgesloten. Beperking van het beschermingspoten- tieel van het veiligheidssysteem G Waarschuwing Door wijzigingen aan het veiligheidssys- teem bestaat de kans dat dit niet meer cor- rect functioneert. Het veiligheidssysteem kan in dat geval de inzittenden niet meer zoals bedoeld beschermen en bijvoorbeeld bij een ongeval uitvallen of onverwacht worden geactiveerd. Er bestaat een ver- hoogd gevaar voor letsel of zelfs levens- gevaar! Nooit onderdelen van het veiligheidssys- teem wijzigen. Geen ingrepen aan bedra- ding en elektronische onderdelen en de software hiervan uitvoeren. Wanneer de auto moet worden aangepast aan een persoon met een lichamelijke handicap, wendt u zich dan tot een gekwalificeerde werkplaats. smart adviseert om rijhulpsys- temen te gebruiken die smart voor uw auto heeft goedgekeurd. Functionaliteit van het veiligheidssys- teem Bij ingeschakeld contact gaat het waarschu- wingslampje veiligheidssysteem 6 tij- dens de systeemzelftest branden. Deze dooft uiterlijk enkele seconden na het starten van de auto. De onderdelen van het veiligheids- systeem zijn dan gereed voor gebruik. Storing van het veiligheidssysteem RBij ingeschakeld contact gaat het waar- schuwingslampje veiligheidssysteem 6 niet branden. RTijdens het rijden gaat het waarschu- wingslampje veiligheidssysteem 6 continu of herhaaldelijk branden. G WAARSCHUWING Als het veiligheidssysteem een storing vertoont, kunnen onderdelen van het vei- ligheidssysteem abusievelijk worden geactiveerd of kunnen deze bij een ongeval niet zoals bedoeld in werking treden. Dat kan bijvoorbeeld de gordelspanner of air- 32 Veiligheid voor inzittenden >> Veiligheid.
bag betreffen. Er bestaat een verhoogd gevaar voor letsel of zelfs levensgevaar! Het veiligheidssysteem direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten contro- leren en repareren. Werking van het veiligheidssysteem bij een ongeval De werking van het veiligheidssysteem is afhankelijk van de bepaalde zwaarte van de botsing en de verwachte aard van het onge- val: Rfrontale aanrijding Raanrijding van achteren RAanrijding van opzij De activeringsdrempels voor de onderdelen van het veiligheidssysteem worden bepaald door het evalueren van de sensorwaarden die op verschillende plaatsen in de auto worden gemeten. Deze procedure heeft een anticipe- rend karakter. De activering van de onder- delen van het veiligheidssysteem moet tij- dig, aan het begin van het ongeval, plaats- vinden. Factoren die pas na de aanrijding zichtbaar of meetbaar zijn, hebben geen invloed op de airbagactivering. Ze geven daarvoor ook geen indicatie. De auto kan behoorlijk worden vervormd zonder dat een airbag wordt geactiveerd. Dit is het geval als alleen relatief gemakkelijk vervormbare delen worden geraakt en geen grote vertraging van de auto wordt gehaald. Omgekeerd kan een airbag worden geacti- veerd, hoewel de auto slechts gering ver- vormd is. Wanneer bijvoorbeeld zeer stijve onderdelen van de auto, bijvoorbeeld langs- dragers, worden getroffen, kan de vertraging van de auto daardoor groot genoeg zijn. De onderdelen van het veiligheidssysteem kunnen onafhankelijk van elkaar worden geactiveerd: Onderdeel Herkende active- ringssituatie Gordelspanners Frontale aanrijding, aanrijding van ach- teren, aanrijding van opzij Bestuurdersairbag, passagiersairbag en kneebag frontale aanrijding Sidebag Aanrijding van opzij G WAARSCHUWING Na het activeren van een airbag zijn onderdelen vandeairbagheet.Gevaarvoor letsel! Onderdelen van de airbag niet aanraken. Een geactiveerde airbag direct laten ver- vangen bij een gekwalificeerde werk- plaats. i smart adviseert om de auto na een onge- val naar een gekwalificeerde werkplaats te laten slepen. Dit advies in het bijzonder opvolgen nadat een gordelspanner of air- bag is geactiveerd. Als een gordelspanner of airbag wordt geac- tiveerd, hoort u een knal en kan er poederstof vrijkomen: RDe knal heeft over het algemeen geen negatieve gevolgen voor het gehoor. RHet vrijkomende poederstof is in het alge- meen niet schadelijk voor de gezondheid, maar kan bij personen met astma of adem- halingsmoeilijkheden kortstondige adem- halingsmoeilijkheden veroorzaken. Zodra u zonder gevaar kunt uitstappen, moet u de auto direct verlaten of een zijruit openen om ademhalingsmoeilijkheden te voorkomen. Veiligheid voor inzittenden 33 >> Veiligheid. Z
Veiligheidsgordels Beschermingspotentieel van de veilig- heidsgordel De veiligheidsgordel voor aanvang van de rit altijd correct omgespen. Alleen een correct gedragen veiligheidsgordel kan zijn volle- dige beschermingspotentieel behalen. G WAARSCHUWING Wanneer de veiligheidsgordel verkeerd is omgegespt, kan deze niet meer zoals bedoeld beschermen. Bovendien kan een verkeerd omgegespte veiligheidsgordel bijvoorbeeld bij een ongeval, bij remma- noeuvres of abrupte richtingswijzigingen verwondingen veroorzaken. Er bestaat een verhoogd gevaar voor letsel of zelfs levensgevaar! Altijd ervoor zorgen dat alle inzittenden de veiligheidsgordel correct dragen en een juiste zithouding hebben. RDe veiligheidsgordel moet: - niet verdraaid en strak tegen het lichaam aanliggen. - over het midden van de schouder en zo diep mogelijk tegen de heup aan lopen. RDe schoudergordel mag niet de hals raken en ook niet onder de arm of achter de rug worden doorgevoerd. RDikke kleding vermijden, bijvoorbeeld een winterjas. RDe heupgordel indien mogelijk omlaag tegen de heup aan drukken en met de schoudergordel straktrekken. De heupgor- del mag nooit over buik of onderlichaam lopen. RDe veiligheidsgordel mag nooit over scherpe, spitse, schurende of breekbare voorwerpen lopen. RDe veiligheidsgordel altijd slechts voor één persoon gebruiken. Nooit een baby of een kind op de schoot van een inzittende meenemen. RNooit voorwerpen samen met een persoon vastgespen. Voor het beveiligen van voor- werpen, bagage of lading altijd de aanwij- zingen en veiligheidsaanwijzingen met betrekking tot beladen van de auto in acht nemen (Y pagina 132). Als een kind in de auto meerijdt, ook altijd de aanwijzingen en veiligheidsaanwijzingen bij kinderen in de auto in acht nemen (Y pagina 38). Beperking van het beschermingspoten- tieel van de veiligheidsgordel G WAARSCHUWING Wanneer de rugleuning niet rechtop staat, biedt de veiligheidsgordel niet de beoogde beschermende werking. Bij een remma- noeuvre of een ongeval kunt u in dit geval onder de veiligheidsgordel doorglijden en daarbij bijvoorbeeld letsel oplopen aan het onderlichaam of de hals. Er bestaat een verhoogd gevaar voor letsel of zelfs levensgevaar! De stoel voor aanvang van de rit correct instellen. Altijd erop letten dat de rugleu- ning rechtop staat en de schoudergordel over het midden van de schouder loopt. G WAARSCHUWING Personen kleiner dan 1,50 m kunnen de veiligheidsgordel niet zonder geschikte aanvullende veiligheidssystemen omges- pen. Wanneer de veiligheidsgordel ver- keerd is omgegespt, kan deze niet meer zoals bedoeld beschermen. Bovendien kan een verkeerd omgegespte veiligheidsgor- del bijvoorbeeld bij een ongeval, bij rem- manoeuvres of abrupte richtingswijzigin- gen verwondingen veroorzaken. Er bestaat een verhoogd gevaar voor letsel of zelfs levensgevaar! Personen kleiner dan 1,50 m altijd in spe- ciaal voor hen geschikte veiligheidssyste- men beveiligen. 34 Veiligheid voor inzittenden >> Veiligheid.
G WAARSCHUWING Veiligheidsgordels kunnen niet meer zoals bedoeld beschermen, als Rze beschadigd, gewijzigd, sterk vervuild, gebleekt of gekleurd zijn Rhet gordelslot beschadigd of sterk ver- vuild is Rwijzigingen aan de gordelspanners, gor- delverankeringen of gordeloprolauto- maten zijn uitgevoerd. Veiligheidsgordels kunnen bij een ongeval ook niet zichtbaar worden beschadigd, bij- voorbeeld door glassplinters. Gewijzigde of beschadigde veiligheidsgordels kunnen scheuren of uitvallen, bijvoorbeeld bij een ongeval. Gewijzigde gordelspanners kun- nen ongewild worden geactiveerd of niet zoals bedoeld werken. Er bestaat een ver- hoogd gevaar voor letsel of zelfs levens- gevaar! De veiligheidsgordels, gordelspanners, gordelverankeringen en gordeloprolauto- maten nooit wijzigen. De veiligheidsgor- dels moeten onbeschadigd, niet versleten en schoon zijn; dit controleren. De veilig- heidsgordels na een ongeval direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten contro- leren. smart adviseert om veiligheidsgordels te gebruiken, die smart voor uw auto heeft goedgekeurd. G WAARSCHUWING Pyrotechnisch reeds geactiveerde gordel- spanners werken niet meer en kunnen daarom niet meer zoals bedoeld bescher- men. Er bestaat een verhoogd gevaar voor letsel of zelfs levensgevaar! De pyrotechnisch geactiveerde gordel- spanners direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten vervangen. smart adviseert om de auto na een ongeval naar een gekwalificeerde werkplaats te laten slepen. ! De veiligheidsgordel moet volledig oprollen; dit controleren. Anders kunnen de veiligheidsgordel of de gordelslottong in het portier of het stoelmechanisme bekneld raken. Hierdoor kunnen het por- tier, de portierbekleding en de veilig- heidsgordel worden beschadigd. Bescha- digde veiligheidsgordels kunnen niet meer hun beschermende werking uitvoe- ren en moeten worden vervangen. Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan. Veiligheidsgordel omgespen of afdoen Als de veiligheidsgordel snel of met een ruk naar buiten wordt getrokken, blokkeert de gordeloprolautomaat. De gordelband kan niet verder worden afgerold. ! De gordelslottong van de veiligheidsgor- del niet in het gordelslot aan passagiers- zijde steken als de passagiersstoel niet bezet is. Anders kan de gordelspanner bij een ongeval worden geactiveerd en moet deze worden vervangen. Voor het gemakkelijk omdoen wordt de vei- ligheidsgordel aan de zijkant van de bestuurdersstoel door de gordelgeleiding geleid. : Gordelslot ; Gordelslottong X Omgespen: De gordelslottong ; van de veiligheidsgordel altijd in het bij de zit- plaats behorende gordelslot : vergren- delen. X Afdoen: De ontgrendelingsknop : in het gordelslot indrukken en de veiligheids- gordel met de gordelslottong ; terugge- leiden. Veiligheid voor inzittenden 35 >> Veiligheid. Z
Gordelwaarschuwing voor bestuurder en passagier Het waarschuwingslampje veiligheidsgordel 7 in het instrumentendisplay maakt u erop attent, dat alle inzittenden de veilig- heidsgordel correct moeten omgespen. Bovendien kan een waarschuwingssignaal klinken. De gordelwaarschuwing dooft zodra de bestuurder en de passagier de veiligheids- gordel hebben omgegespt. i Als op de passagiersstoel een ISOFIX- of een i-Size-kinderzitjesbevestigingssys- teem wordt gebruikt, waarbij het kind niet met de veiligheidsgordel van de passa- giersstoel is beveiligd, kan de gordelwaar- schuwing worden geactiveerd. In dit geval kan de gordelslottong van de veiligheids- gordel in het gordelslot van de passagiers- stoel worden gestoken. Daarbij de veilig- heidsgordel tussen het ISOFIX- of het i- Size-kinderzitjesbevestigingssysteem en de rugleuning van de passagiersstoel doorvoeren.bevestigingssysteems Airbags Overzicht van de airbags De inbouwplaats van een airbag is herken- baar aan het opschrift AIRBAG. Een airbag kan bij activering het bescher- mingspotentieel voor de betreffende inzit- tende vergroten. Airbag Mogelijk bescher- mingspotentieel voor … : Kneebag Bovenbeen, knie en onderbeen ; Bestuur- dersairbag Hoofd en borstkas = Passagiers- airbag Hoofd en borstkas ? Sidebag Hoofd en borstkas Alleen als het controlelampje PASSENGER AIR BAG ON brandt, kan de passagiersairbag bij een ongeval worden geactiveerd. Bij een bezette passagiersstoel voor en ook tijdens het rijden de werking van de passagiersair- bag niet in gevaar brengen (Y pagina 38). Beschermingspotentieel van de airbags Afhankelijk van de ongevalssituatie kan een airbag in combinatie met een correct gedra- gen veiligheidsgordel het beschermingspo- tentieel vergroten. G Waarschuwing Als wordt afgeweken van de correcte zit- houding, kan de airbag niet meer zoals bedoeld beschermen en door het activeren extra verwondingen veroorzaken. Er bestaat een verhoogd gevaar voor letsel of zelfs levensgevaar! Om risico's te vermijden, altijd controleren dat alle inzittenden: Rde veiligheidsgordel correct omgespen, ook zwangere vrouwen Rcorrect zitten en de grootst mogelijke afstand tot de airbags aanhouden Rde volgende aanwijzingen in acht nemen. Er altijd voor zorgen dat zich geen voor- werpen tussen de airbag en de inzittende bevinden. 36 Veiligheid voor inzittenden >> Veiligheid.
Om risico's door het activeren van airbag te vermijden: RDe stoelen voor aanvang van de rit correct instellen, de bestuurders- en passagiers- stoel zo ver mogelijk naar achteren. Daarbij altijd de informatie over de cor- recte stand van de bestuurdersstoel in acht nemen (Y pagina 52). RHet stuurwiel alleen aan de stuurwielrand vasthouden. Op deze wijze kan de airbag ongehinderd worden opgeblazen. RTijdens het rijden altijd tegen de rugleu- ning leunen. Niet naar voren buigen en niet tegen het portier of de zijruit leunen. Anders bevindt u zich in het ontplooiings- gebied van de airbags. RDe voeten moeten zich altijd op de vloer bevinden. Uw voeten bijvoorbeeld niet op de cockpit leggen. Anders bevinden uw voeten zich in het ontplooiingsgebied van de airbag. RWanneer kinderen in de auto worden mee- genomen, de aanvullende aanwijzingen in acht nemen (Y pagina 38). RVoorwerpen altijd correct opbergen en beveiligen. Voorwerpen in het interieur kunnen het cor- rect functioneren van een airbag in gevaar brengen. Daarom altijd veiligstellen dat: Rzich geen andere personen, dieren of voor- werpen tussen de inzittenden en een air- bag bevinden. Rgeen voorwerpen tussen de stoel en het portier en de portierstijl (B-stijl) liggen. Rgeen harde voorwerpen zoals kledinghan- gers aan handgrepen of kledinghaken hangen. Rgeen accessoires zoals bekerhouders in het ontplooiingsgebied van een airbag zijn aangebracht, bijvoorbeeld aan portieren, zijruiten of zijbekledingen. Rer geen zware, scherpe of breekbare voor- werpen in de zakken van uw kledingstuk- ken aanwezig zijn. Dergelijke voorwerpen op een geschikte plaats opbergen. Beperking van het beschermingspoten- tieel van de airbags G WAARSCHUWING Als een airbagafdekking wordt gewijzigd of als voorwerpen, bijvoorbeeld ook stic- kers, daarop worden aangebracht, kan de airbag niet meer zoals bedoeld functione- ren. Er bestaat verhoogd gevaar voor let- sel! Een airbagafdekking nooit wijzigen en geen voorwerpen erop aanbrengen. G WAARSCHUWING Ongeschikte stoelhoezen kunnen het opblazen van de in de stoelen geïnte- greerde airbags belemmeren of zelfs ver- hinderen. De airbags kunnen de inzitten- den dan niet meer zoals bedoeld bescher- men. Er bestaat een verhoogd gevaar voor letsel of zelfs levensgevaar! Alleen stoelhoezen gebruiken, die smart voor de betreffende stoel heeft goedge- keurd. G WAARSCHUWING In de portieren bevinden zich sensoren voor de aansturing van airbags. Door ver- anderingen of ondeskundig uitgevoerde werkzaamheden aan portieren of portier- bekledingen en door beschadigde portie- ren kan de werking van de sensoren ver- stoord zijn. Daardoor kan de werking van de airbags worden belemmerd. De airbags kunnen de inzittenden dan niet meer zoals bedoeld beschermen. Er bestaat verhoogd gevaar voor letsel! Nooit de deuren of delen daarvan veran- deren. Werkzaamheden aan portieren of portierbekledingen laten uitvoeren bij een gekwalificeerde werkplaats. G WAARSCHUWING Een reeds geactiveerde airbag biedt geen beschermende werking meer en kan bij een ongeval niet meer zoals bedoeld bescher- Veiligheid voor inzittenden 37 >> Veiligheid. Z
men. Er bestaat verhoogd gevaar voor let- sel! De auto naar een gekwalificeerde werk- plaats laten slepen om een geactiveerde airbag te laten vervangen. Geactiveerde airbags direct laten vervangen. Status van de passagiersairbag Controlelampje PASSENGER AIR BAG De passagiersairbag kan met de Airbag-Off- schakelaar in het instrumentenpaneel aan passagierszijde worden uit- of ingeschakeld (Y pagina 42). De controlelampjes PASSENGER AIR BAG OFF en PASSENGER AIR BAG ON zijn onderdeel van de airbaguitschakeling van de passagiers- airbag. De controlelampjes tonen de status van de passagiersairbag. RPASSENGER AIR BAG OFF brandt: De pas- sagiersairbag is uitgeschakeld. Hij wordt bij een ongeval niet geactiveerd. RPASSENGER AIR BAG ON brandt: De passa- giersairbag is ingeschakeld. De passa- giersairbag kan tijdens een ongeval geac- tiveerd worden. Voor en ook tijdens het rijden en afhankelijk van de situatie de werking van de passa- giersairbag niet in gevaar brengen. RKind in kinderzitje: Of de passagiersairbag uit- of ingeschakeld moet zijn, is afhan- kelijk van het gemonteerde kinderzitje en de leeftijd en lengte van het kind. Beslist de aanwijzingen bij "Kinderen in de auto" (Y pagina 38) in acht nemen. Daar vindt u ook informatie over naar achteren- of naar voren gerichte kinderzitjes op de passa- giersstoel. RAlle anderen: Het controlelampje PASSEN- GER AIR BAG ON moet branden. De passa- giersairbag is ingeschakeld. Beslist de aanwijzingen m.b.t. "Veiligheidsgordels" (Y pagina 34) en "Airbags" in acht nemen (Y pagina 36). Daar vindt u ook informatie over de correcte zitpositie. De informatie over de airbaguitschakeling van de passagiersairbag in acht nemen (Y pagina 42). Kinderen in de auto Kinderen veilig meenemen G WAARSCHUWING Als kinderen zonder toezicht in de auto worden achtergelaten, kunnen ze de auto in beweging zetten door bijvoorbeeld: Rde parkeerrem vrij te zetten Rde automatische transmissie uit par- keerstand P te schakelen of de handge- schakelde versnellingsbak in de neu- traalstand te zetten Rde motor te starten. Tevens kunnen ze de uitrusting van de auto bedienen en bekneld raken. Er bestaat gevaar voor letsel en ongevallen! Bij het verlaten van de auto altijd de sleu- tel meenemen en de auto vergrendelen. Kinderen nooit zonder toezicht in de auto achterlaten. G Waarschuwing Als personen – in het bijzonder kinderen – langdurig aan hoge of lage temperaturen worden blootgesteld, bestaat gevaar voor letsel of zelfs levensgevaar! Personen – in het bijzonder kinderen – nooit zonder toe- zicht in het voertuig achterlaten. G Waarschuwing Als het kinderzitje aan directe zonnestra- ling wordt blootgesteld, kunnen onderde- len hiervan zeer heet worden. Kinderen 38 Kinderen in de auto >> Veiligheid.
kunnen zich aan deze onderdelen branden, in het bijzonder aan metalen onderdelen van het kinderzitje. Gevaar voor letsel! Als het voertuig met het kind wordt verla- ten, altijd erop letten dat het kinderzitje niet aan directe zonnestraling wordt blootgesteld. Het kinderzitje bijvoorbeeld met een deken afdekken. Als het kinder- zitje aan directe zonnestraling is blootge- steld, dit laten afkoelen voordat het kind erin wordt gezet. Kinderen nooit zonder toezicht in het voertuig achterlaten. smart adviseert voor een betere bescherming van kinderen jonger dan 12 jaar en kleiner dan 1,50 m de volgende aanwijzingen beslist in acht te nemen: RKinderen alleen in een voor smart auto's geschikt kinderzitjesbevestigingssys- teem beveiligen dat past bij de leeftijd, het gewicht en de lengte van het kind. Daarbij beslist de gebruiksmogelijkheden van het kinderzitjesbevestigingssysteem in acht nemen. RAlleen de volgende bevestigingssystemen voor kinderzitjesbevestigingssystemen gebruiken: - het veiligheidsgordelsysteem - de ISOFIX- of i-Size bevestigingsbeu- gels - de Top Tether-verankeringen RDe montagehandleiding van de fabrikant van het kinderzitjesbevestigingssysteem. RDe waarschuwingsstickers in het interieur van de auto en op het kinderzitjesbeves- tigingssysteem. G Waarschuwing Als het kinderzitje verkeerd op de hiervoor geschikte zitplaats wordt gemonteerd, kan het niet zoals bedoeld beschermen. Het kind kan dan bij een ongeval, remmanoeu- vres of abrupte richtingswijzigingen niet worden tegengehouden. Er bestaat een verhoogd gevaar voor letsel of zelfs levensgevaar! Beslist de montagehandleiding van de fabrikant van het kinderzitje en de gebruiksmogelijkheden in acht nemen. Het gehele draagvlak van het kinderzitje moet altijd op de zitting van de stoel rusten. Nooit voorwerpen, zoals een kussen, onder of achter het kinderzitje leggen. Gebruik kinderzitjes alleen met de aanwezige ori- ginele hoezen. Beschadigde hoezen uit- sluitend vervangen door originele hoezen. G WAARSCHUWING Als het kinderzitje verkeerd of niet vast- gezet is, kan het bij een ongeval, een rem- manoeuvre of een plotselinge richtings- wijziging loskomen. Het kinderzitje kan rondslingeren en inzittenden raken. Er bestaat een verhoogd gevaar voor letsel of zelfs levensgevaar! Ook niet-gebruikte kinderzitjes altijd cor- rect monteren. Beslist de montagevoor- schriften van de kinderzitjefabrikant opvolgen. G Waarschuwing Beschadigde of bij een ongeval belaste kinderzitjes of de bevestigingssystemen hiervan kunnen niet meer zoals bedoeld beschermen. Het kind kan dan bij een ongeval, remmanoeuvres of abrupte rich- tingswijzigingen niet worden tegenge- houden. Er bestaat een verhoogd gevaar voor letsel of zelfs levensgevaar! Beschadigde of bij een ongeval belaste kinderzitjes direct vervangen. De bevesti- gingssystemen van de kinderzitjes bij een gekwalificeerde werkplaats laten contro- leren, voordat weer een kinderzitje wordt gemonteerd. i Voor het reinigen van de door smart geadviseerde kinderzitjesbevestigings- systemen verzorgingsmiddelen van smart gebruiken. Meer informatie is verkrijgbaar bij een gekwalificeerde werkplaats. Ook beslist de volgende aanvullende infor- matie in acht nemen: RBij montage van een kinderzitjesbevesti- gingssysteem op de passagiersstoel de aanwijzingen met betrekking tot kinder- Kinderen in de auto 39 >> Veiligheid. Z
zitjesbevestigingssystemen op de passa- giersstoel in acht nemen (Y pagina 43). RDe aanwijzingen met betrekking tot de bevestiging van geschikte kinderzitjesbe- vestigingssystemen (Y pagina 44). RDe aanwijzingen met betrekking tot de geadviseerde kinderzitjesbevestigings- systemen (Y pagina 47). RDe aanwijzingen en veiligheidsaanwijzin- gen voor het uit- en inschakelen van de passagiersairbag (Y pagina 42). RDeaanwijzingenmetbetrekkingtotdevei- ligheidsgordels (Y pagina 34). ISOFIX- en i-Size-kinderzitjesveran- keringen Aanwijzingen met betrekking tot de ISOFIX- en i-Size-kinderzitjebevesti- gingen G WARNING ISOFIX-kinderzitjes of i-Size-kinderzitjes bieden onvoldoende bescherming voor kinderen met een gewicht van meer dan 22 kg, die met de geïntegreerde veilig- heidsgordel van het kinderzitje zijn bevei- ligd. Het kind kan anders bijvoorbeeld bij een ongeval niet worden tegengehouden. Er bestaat een verhoogd gevaar voor letsel of zelfs levensgevaar! Als het kind meer dan 22 kg weegt, alleen ISOFIX-kinderzitjes of i-Size-kinderzitjes gebruiken waarbij het kind met de veilig- heidsgordel van de zitplaats wordt bevei- ligd. Het ISOFIX-kinderzitje tevens, voor zover aanwezig, met de Top Tether-gordel vastzetten. Beslist de gebruiksmogelijkheden van het kinderzitjesbevestigingssysteem en de montage- en gebruikshandleiding van de fabrikant van het gebruikte kinderzitjesbe- vestigingssysteem in acht nemen. ISOFIX en i-Size zijn genormeerde veilig- heidssystemen voor speciale kinderzitjes- bevestigingssystemen. ISOFIX-kinderzit- jesbevestigingssystemen zijn volgens ECE R44 goedgekeurd. i-Size-kinderzitjesbeves- tigingssystemenzijnvolgensECER129goed- gekeurd. Aan de ISOFIX-bevestigingsbeugels mogen alleen kinderzitjesbevestigingssystemen worden bevestigd die aan de ECE R44 norm voldoen. Aan de i-Size-bevestigingsbeugels kunnen ISOFIX-kinderzitjesbevestigings- systemen, die volgens ECE R44, en i-Size- kinderzitjesbevestigingssystemen, die vol- gens ECE R129 goedgekeurd zijn, worden bevestigd. Als op de passagiersstoel een ISOFIX- of een i-Size-kinderzitjesbevestigingssysteem wordt gebruikt, waarbij het kind niet met de veiligheidsgordel van de passagiersstoel is beveiligd, kan de gordelwaarschuwing wor- den geactiveerd (Y pagina 36). In dit geval als volgt te werk gaan, om de gordelwaarschuwing voor de passagier uit te schakelen: X De gordelslottong in het gordelslot steken, alvorens het kinderzitjesbevestigings- systeem op de passagiersstoel te monte- ren. X Vervolgens het ISOFIX-kinderzitjesbeves- tigingsysteem op de passagiersstoel waar de veiligheidsgordel is omgegespt aan- brengen. Erop letten dat de veiligheidsgordel niet wordt beschadigd. Symbool voor ISOFIX-kinderzitjesverankering 40 Kinderen in de auto >> Veiligheid.
Symbool voor i-Size kinderzitjebevestiging ISOFIX- en i-Size-kinderzitjebevesti- gingen monteren Beslist de gebruiksmogelijkheden van het kinderzitjesbevestigingssysteem en de montage- en gebruikshandleiding van de fabrikant van het gebruikte kinderzitjesbe- vestigingssysteem in acht nemen. Voor iedere rit beslist controleren, dat het ISOFIX- of het i-Size-kinderzitjesbevesti- gingssysteem correct in beide ISOFIX- of i- Size-bevestigingsbeugels vergrendeld is. X Het ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsys- teem aan beide ISOFIX-bevestigingsbeu- gels : of i-Size-bevestigingsbeugels ; bevestigen. of X Het i‑Size-kinderzitjesbevestigingssys- teem of het ISOFIX-kinderzitjesbevestig- ingsysteem aan beide i‑Size-bevesti- gingsbeugels ; bevestigen. Top Tether bevestigen Het gevaar voor letsel kan door Top Tether worden beperkt, omdat het een extra verbin- ding tussen het met ISOFIX bevestigde kin- derzitjesbevestigingssysteem en de auto mogelijk maakt. Het kinderzitjesbevestigingssysteem moet met een Top Tether-gordel uitgerust zijn. De Top Tether-verankering ; is op de bodem van de bagageruimte aangebracht. X Het ISOFIX- of i-Size-kinderzitjesbevesti- gingssysteem met Top Tether monteren. Daarbij altijd de montagehandleiding van de fabrikant van het kinderzitjesbevesti- gingssysteem in acht nemen. X De Top Tether-gordel ? indien mogelijk in het midden over de hoofdsteun naar ach- Kinderen in de auto 41 >> Veiligheid. Z
teren door de lus : in de bagageruimte geleiden. X De Top Tether-haak = van de Top Tether- gordel ? in de Top Tether-verankering ; bevestigen. Eventueel de vloerbedekking iets optillen. Erop letten, dat: RDe Top Tether-haak =, zoals afgebeeld, in de Top Tether-verankering ; is bevestigd RDe Top Tether-gordel ? niet verdraaid is. X De Top Tether gordel ? spannen. Daarbij altijd de montagehandleiding van de fabrikant van het kinderzitjesbevesti- gingssysteem in acht nemen. Passagiersairbag uit- of inschakelen G WAARSCHUWING Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF brandt, is de passagiersairbag uitge- schakeld. Hij wordt bij een ongeval niet geactiveerd en kan niet meer zoals bedoeld beschermen. Een persoon op de passa- giersstoel kan dan bijvoorbeeld met onderdelen van het interieur in contact komen, in het bijzonder als deze dicht op het dashboard zit. Er bestaat een verhoogd gevaar voor letsel of zelfs levensgevaar! In dit geval mag geen persoon de passa- giersstoel gebruiken. Op de passagiers- stoel mag uitsluitend een kind worden ver- voerd, als het in een geschikt naar achte- ren of naar voren gericht kinderzitje zit. Daarbij altijd de informatie in deze hand- leiding over de correcte plaatsing van het kinderzitje in acht nemen, evenals de mon- tagehandleiding van de fabrikant van het kinderzitje. G WAARSCHUWING Als een kind in een naar achteren gericht kinderzitje op de passagiersstoel wordt beveiligd en het controlelampje PASSEN- GER AIR BAG ON brandt, kan de passagiers- airbag bij een ongeval worden geactiveerd. Het kind kan door de airbag worden geraakt. Er bestaat een verhoogd gevaar voor letsel of zelfs levensgevaar! In dit geval altijd waarborgen, dat de pas- sagiersairbag uitgeschakeld is. Het con- trolelampje PASSENGER AIR BAG OFF moet branden. Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF gedoofd blijft en/of het controlelampje PASSENGER AIR BAG ON brandt, geen naar achteren gericht kinderzitjesbevestigings- systeem op de passagiersstoel monteren. Meer informatie vindt u onder "Problemen met de uitschakeling van de passagiersair- bag" (Y pagina 176). G WAARSCHUWING Als een kind in een naar voren gericht kin- derzitje op de passagiersstoel wordt beveiligd en de passagiersstoel te dicht bij het dashboard wordt geplaatst, kan het kind bij een ongeval: Rbijvoorbeeld met onderdelen van het interieur in contact komen, als het con- trolelampje PASSENGER AIR BAG OFF brandt Rdoor de airbag wordt geraakt als het controlelampje PASSENGER AIR BAG ON brandt. Er bestaat een verhoogd gevaar voor letsel of zelfs levensgevaar! De passagiersstoel altijd zo ver mogelijk naar achteren schuiven. Daarbij altijd de correcte ligging van de schoudergordel vanaf de gordelgeleiding van de auto naar de schoudergordelgeleiding van het kin- derzitje in acht nemen. De schoudergor- delband moet vanuit de gordelgeleiding naar voren en omlaag verlopen. Naar behoefte de passagiersstoel overeenkom- stig instellen. Ook altijd de informatie in deze handleiding over de correcte plaat- sing van het kinderzitje in acht nemen, evenals de montagehandleiding van de fabrikant van het kinderzitje. 42 Kinderen in de auto >> Veiligheid.
Waarschuwingssymbool voor een naar achte- ren gericht kinderzitjesbevestigingssysteem Wanneer een naar achteren gericht kinder- zitjesbevestigingssysteem op de passa- giersstoel wordt gebruikt, moet de passa- giersairbag worden uitgeschakeld. De airbag off-schakelaar : voor het hand- matig in- en uitschakelen van de passa- giersairbag bevindt zich op het dashboard aan passagierszijde. X De passagiersairbag off-schakelaar : door de weerstand indrukken. X Passagiersairbag uitschakelen: De airbag off-schakelaar : linksom draaien. Het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF 4 in het bedieningspaneel dakcon- sole gaat branden en brandt permanent bij ingeschakeld contact (Y pagina 38). X Passagiersairbag inschakelen: De airbag off-schakelaar : rechtsom draaien. Het controlelampje PASSENGER AIR BAG ON × in het bedieningspaneel dakconsole gaat branden en brandt permanent bij ingeschakeld contact (Y pagina 38). De passagiersairbag is bij ingeschakeld con- tact altijd geactiveerd, behalve wanneer de passagiersairbag handmatig is uitgescha- keld. Als de passagiersairbag uitgeschakeld is, brandt het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF 4 in het bedieningspaneel dak- console (Y pagina 38) permanent bij inge- schakeld contact. Kinderzitjesbevestigingssysteem op de passagiersstoel Aanwijzingen met betrekking tot kinder- zitjesbevestigingssystemen Als een kind in een kinderzitjesbevesti- gingssysteem op de passagiersstoel wordt beveiligd, ook altijd de aanwijzingen bij "Uitschakelen van de passagiersairbag" (Y pagina 42) in acht nemen. U vermijdt risico's wanneer u: Rde passagiersairbag correct in- of uit- schakelt. Rhet kinderzitjesbevestigingssysteem cor- rect plaatst. Op de zonneklep aan passagierszijde bevindt zich een waarschuwingsaanwijzing. G WAARSCHUWING Als een kind in een kinderzitje op de pas- sagiersstoel wordt beveiligd en het en is gedoofd, kan de passagiersairbag bij een ongeval worden geactiveerd. Het kind kan door de airbag worden geraakt. Er bestaat een verhoogd gevaar voor letsel of zelfs levensgevaar! In dit geval altijd waarborgen, dat de pas- sagiersairbag uitgeschakeld is. Het con- trolelampje PASSENGER AIR BAG OFF moet branden. Kinderen in de auto 43 >> Veiligheid. Z
Gebruik NOOIT een naar achteren gericht kinderbeveiligingssysteem op een stoel die door een frontale ACTIEVE AIRBAG wordt beveiligd, want dat kan voor het KIND DODE- LIJKE of ERNSTIGE VERWONDINGEN tot gevolg hebben. Aanwijzingen met betrekking tot naar achteren en naar voren gerichte kinder- zitjesbevestigingssystemen Waarschuwingssymbool voor een naar achte- ren gericht kinderzitjesbevestigingssysteem Als een kind in een naar achteren gericht kinderzitjesbevestigingssysteem op de pas- sagiersstoel wordt beveiligd, moet te allen tijde gewaarborgd zijn dat de passagiersair- bag is uitgeschakeld. Dit is alleen het geval als het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF continu brandt (Y pagina 38). Bij gebruik van een kinderzitjesbevesti- gingssysteem op de passagiersstoel beslist de volgende punten in acht nemen: RDe passagiersstoel zo ver mogelijk naar achteren schuiven. RHet draagvlak van het kinderzitjesbeves- tigingssysteem moet volledig op de zitting van de passagiersstoel rusten. RDe leuning van een naar voren gericht kin- derzitjesbevestigingssysteem moet zo volledig mogelijk tegen de rugleuning van de passagiersstoel aan liggen. Het kinder- zitjesbevestigingssysteem mag niet het dak raken of door de hoofdsteun worden belast. RDe hoek van de rugleuning overeenkomstig aanpassen. RAltijd de correcte ligging van de schou- dergordel vanaf de gordeldoorvoeropening van de auto naar de schoudergordelgelei- ding van het kinderzitjesbevestigings- systeem in acht nemen. De schoudergor- delband moet vanaf de gordeldoorvoer- opening naar voren en naar achteren ver- lopen. RNooit voorwerpen, zoals een kussen, onder of achter het kinderzitjesbevestigings- systeem leggen. Beslist de montage- en gebruikshandleiding van de fabrikant van het gebruikte kinder- zitjesbevestigingssysteem in acht nemen. Geschiktheid van de zitplaatsen voor kinderzitjesbevestigingssystemen Aanwijzingen met betrekking tot de bevestiging van geschikte kinderzitjes- bevestigingssystemen In de auto mogen alleen kinderzitjesbeves- tigingssystemen volgens deze ECE-normen worden gebruikt: RECE R44 RECE R129 (i-Size-kinderzitjesbevesti- gingssystemen) Alleen geschikt voor gebruik in de genoemde auto's, die zijn uitgerust met goedgekeurde driepuntsveiligheidsgordels volgens de ECE regeling nr. 16 of een gelijkwaardige stan- daard. Label voor kinderzitjesbevestigingssystemen volgens ECE R44 44 Kinderen in de auto >> Veiligheid.
Label voor kinderzitjesbevestigingssystemen volgens ECE R129 ISOFIX- of i-Size-kinderzitjesbevestigings- systemen van de volgende categorie "Uni- versal" kunnen overeenkomstig de tabellen met betrekking tot de geschiktheid van de zitplaatsen voor de bevestiging van kinder- zitjesbevestigingssystemen op de met U, UF, IUF of i-U gekenmerkte zitplaatsen worden gebruikt. Semi-universele kinderzitjesbevestigings- systemen zijn herkenbaar aan het goedkeu- ringslabel met de tekst "semi-universal". Deze mogen alleen worden gebruikt als de auto en de zitplaats in de autotypelijst van de fabrikant van het kinderzitjesbevesti- gingssysteem zijn aangegeven. Geschiktheid van zitplaatsen voor de bevestiging van kinderzitjesbevestigingssys- temen die met autogordels worden vastgezet De volgende aanwijzingen in acht nemen: RBij bepaalde kinderzitjesbevestigingssystemen van de gewichtsgroepen II of III kan het gebeuren dat het kinderzitjesbevestigingssysteem niet op de maximumgrootte kan worden ingesteld, bijvoorbeeld door mogelijk contact met het dak. RHet kinderzitjesbevestigingssysteem mag niet het dak raken of door de hoofdsteun worden belast. RDe montagehandleiding van de fabrikant van het kinderzitjesbevestigingssysteem in acht nemen. Legenda bij de tabel: RX: Niet geschikt voor kinderen in deze gewichtsgroep. RU: Geschikt voor kinderzitjesbevestigingssysteem van de categorie "Universal" in deze gewichtsgroep. RUF: Geschikt voor naar voren gerichte kinderzitjesbevestigingssysteem van de categorie "Universal" in deze gewichtsgroep. RL: Geschikt voor semi-universeel kinderzitjesbevestigingssysteem overeenkomstig de tabel in "Overzicht van de geadviseerde kinderzitjesbevestigingssystemen" (Y pagina 47) of als de auto en de zitplaats in de autotypelijst van de fabrikant van het kinderzitjesbevestigingssysteem zijn vermeld. Gewichtsgroepen Passagiersairbag is inge- schakeld Passagiersairbag is uitge- schakeld1 Groep 0: tot 10 kg X U, L Groep 0+: tot 13 kg X U, L Groep I: 9 tot 18 kg UF, L U, L Groep II: 15 tot 25 kg UF, L U, L Groep III: 22 tot 36 kg U, L U, L 1 De auto is uitgerust met passagiersairbaguitschakeling. Het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF moet branden. Kinderen in de auto 45 >> Veiligheid. Z
Geschiktheid van zitplaatsen voor bevestiging van een ISOFIX-kinderzitjesbeves- tigingsysteem De volgende aanwijzingen in acht nemen: RBij bepaalde kinderzitjesbevestigingssystemen van de gewichtsgroepen II of III kan het gebeuren dat het kinderzitjesbevestigingssysteem niet op de maximumgrootte kan worden ingesteld, bijvoorbeeld door mogelijk contact met het dak. RHet kinderzitjesbevestigingssysteem mag niet het dak raken of door de hoofdsteun worden belast. RDe montagehandleiding van de fabrikant van het kinderzitjesbevestigingssysteem in acht nemen. Legenda bij de tabel: RX: Niet geschikt voor een ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsysteem in deze gewichtsgroep. RIUF: Geschikt voor een naar voren gerichte ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsysteem van de categorie "Universal" in deze gewichtsgroep. RIL: Geschikt voor een ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsysteem overeenkomstig de tabel in "Overzicht van de geadviseerde kinderzitjesbevestigingssystemen" (Y pagina 47) of als de auto en de zitplaats in de autotypelijst van de fabrikant van het kinderzitjesbevesti- gingssysteem zijn vermeld. Gewichtsgroep Grootte- klasse Systeem Passagiers- airbag is ingeschakeld Passagiers- airbag is uitgescha- keld2 Babydraagzak F ISO/L1 X X G ISO/L2 X X 0 tot 10 kg tot circa 6 maanden E ISO/R1 X IL 0+ tot 13 kg tot circa 15 maanden E ISO/R1 X IL D ISO/R2 X IL C ISO/R3 X IL I 9 kg tot 18 kg circa 9 maanden tot 4 jaar D ISO/R2 X IL C ISO/R3 X IL B ISO/F2 IUF IUF B1 ISO/F2X IUF IUF A ISO/F3 IUF IUF 2 De auto is uitgerust met passagiersairbaguitschakeling. Het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF moet branden. 46 Kinderen in de auto >> Veiligheid.
Geschiktheid van zitplaatsen voor bevestiging van een i-Size-kinderzitjesbevesti- gingssysteem De volgende aanwijzingen in acht nemen: RBij bepaalde kinderzitjesbevestigingssystemen van de gewichtsgroepen II of III kan het gebeuren dat het kinderzitjesbevestigingssysteem niet op de maximumgrootte kan worden ingesteld, bijvoorbeeld door mogelijk contact met het dak. RHet kinderzitjesbevestigingssysteem mag niet het dak raken of door de hoofdsteun worden belast. RDe montagehandleiding van de fabrikant van het kinderzitjesbevestigingssysteem in acht nemen. Legenda bij de tabel: RX: Niet geschikt voor een i-Size-kinderzitjesbevestigingssysteem in deze gewichtsgroep. Ri-U: Geschikt voor een naar voren of een naar achteren gericht i‑Size-kinderzitjesbeves- tigingssysteem van de categorie "Universal". Ri‑UF: Geschikt voor een naar voren gericht i‑Size-kinderzitjesbevestigingssysteem van de categorie "Universal". Passagiersairbag is ingeschakeld Passagiersairbag is uit- geschakeld3 i‑Size-kinderzitjesbevesti- gingssysteem i‑UF i‑U Overzicht van de geadviseerde kinderzitjesbevestigingssystemen De smart fortwo is uitgerust met een handmatige passagiersairbaguitschakeling. X Alvorens een naar achteren gericht kinderzitjesbevestigingssysteem op de passagiers- stoel wordt gebruikt de passagiersairbag uitschakelen (Y pagina 42). Geadviseerde kinderzitjesbevestigingssystemen voor bevestiging met de veiligheidsgordel van voertuigzitplaatsen Gewichtsgroep Fabrikant Type Goedkeurings- nummer (E1...) Bestelnummer (A 000 ...) met kleurcode 9H95 Groep 0: tot 10 kg tot circa 6 maanden Britax Römer BABY SAFE PLUS 03 301146 04 301146 970 10 00 BABY SAFE plus II 04 301146 970 20 00 970 36 00 Groep 0+: tot 13 kg tot circa 15 maanden Britax Römer BABY SAFE PLUS 03 301146 04 301146 970 10 00 BABY SAFE plus II 04 301146 970 20 00 970 36 00 3 De auto is uitgerust met passagiersairbaguitschakeling. Het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF moet branden. Kinderen in de auto 47 >> Veiligheid. Z
Gewichtsgroep Fabrikant Type Goedkeurings- nummer (E1...) Bestelnummer (A 000 ...) met kleurcode 9H95 Groep I: 9 kg tot 18 kg circa 9 maanden tot 4 jaar Britax Römer DUO PLUS 03 301133 04 301133 970 16 00 970 37 00 Groep II/III: 15 kg tot 36 kg Britax Römer KIDFIX 04 301198 970 19 00 970 38 00 KIDFIX XP 04 301304 970 61 00 Geadviseerde ISOFIX-kinderzitjesbevestigingssystemen in de categorie "Universal" / "Semi- universal" Gewichts- groep Groot- teklasse Fabrikant Type Goedkeurings- nummer (E1 ...) Bestelnummer met kleurcode 9H95 Groep 0+: tot 13 kg E Britax Römer BABY-SAFE plus 03 301146 04 301146 B6 6 86 8224 Groep I: 9 kg tot 18 kg B1 Britax Römer DUO PLUS 03 301133 04 301133 A 000 970 1600 A 000 970 3700 i Meer informatie over het juiste kinderzitjesbevestigingssysteem is verkrijgbaar bij een smart center. Verdere onderwerpen: RAanwijzingen met betrekking tot kinderzitjesbevestigingssystemen op de passagiersstoel (Y pagina 43). RAanwijzingen met betrekking tot de bevestiging van geschikte kinderzitjesbevestigings- systemen (Y pagina 44). Huisdieren in de auto G Waarschuwing Wanneer dieren zonder toezicht of niet vastgezet in het voertuig worden achter- gelaten, kunnen ze bijvoorbeeld toetsen of schakelaars indrukken. Daardoor kunnen ze: Ruitrustingen van het voertuig activeren en bijvoorbeeld bekneld raken Rsystemen in- of uitschakelen en daar- door andere verkeersdeelnemer in gevaar brengen. Bovendien kunnen niet vastgezette dieren bij een ongeval of abrupte stuur‑ en rem- manoeuvres door het voertuig worden geslingerd en daarbij inzittenden verwon- den. Er bestaat gevaar voor letsel en onge- vallen! Dieren nooit zonder toezicht in het voer- tuig achterlaten. Dieren tijdens het rijden altijd veilig vervoeren, bijvoorbeeld in een geschikte dierentransportbox. 48 Huisdieren in de auto >> Veiligheid.
Veilig rijden Grenzen van de rijveiligheidssystemen ! Zorg voor geschikte banden, opdat assis- tentie- en rijveiligheidssystemen hun maximale werking kunnen bereiken. Rijveiligheidssystemen kunnen het gevaar voor ongevallen van een niet aangepaste of onoplettende rijstijl niet verminderen en de natuurkundige grenzen niet verleggen. Rij- veiligheidssystemen zijn alleen hulpmidde- len. De bestuurder is zelf verantwoordelijk voor de veilige afstand, de gereden snelheid en het tijdig remmen. Uw rijstijl altijd aan de weg- en weersomstandigheden en aan de verkeerssituatie aanpassen en voldoende veilige afstand houden. Oplettend rijden. Om veiligheidsredenen adviseert smart, alleen voor smart goedgekeurde sneeuwket- tingen te gebruiken. Meer informatie daar- over is verkrijgbaar bij een smart center of een gekwalificeerde werkplaats. Remmen met ABS (antiblokkeersys- teem) Het ABS regelt de remdruk zodanig dat de wielen niet blokkeren bij het remmen. Hier- door blijft de auto bij het remmen bestuur- baar. Als het contact wordt ingeschakeld, brandt het waarschuwingslampje ! in het instrumentenpaneel. Na het starten van de motor dooft het. Het ABS werkt, onafhankelijk van de staat van het wegdek, vanaf een snelheid van circa 6 km/h. Bij een glad wegdek werkt het ABS al bij een geringe druk op het rempedaal. X Remmen, als het ABS regelt: Het rempedaal krachtig ingedrukt blijven houden tot de noodstopsituatie voorbij is. X Bij een noodstop: Het rempedaal krachtig ingedrukt houden. G WAARSCHUWING AlshetABSeenstoringvertoont,kunnende wielen blokkeren bij het remmen. Daarbij zijn de bestuurbaarheid en het remgedrag sterk nadelig beïnvloed. Bovendien zijn ook andere rijveiligheidssystemen uitge- schakeld. Er bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar voor ongevallen! Voorzichtig verder rijden. Het ABS direct laten controleren bij een gekwalificeerde werkplaats. Afstandswaarschuwingsfunctie gebruiken Wetenswaardigheden De afstandswaarschuwingsfunctie waar- schuwt de bestuurder optisch en akoestisch, als het gevaar van een aanrijding is herkend. De afstandswaarschuwingsfunctie kan met behulp van het radarsensorsysteem obsta- kels herkennen die langere tijd voor de auto uit rijden. De afstandswaarschuwingsfunctie kan tot een rijsnelheid van 70 km/h reageren op stil- staande obstakels, zoals stilstaande of geparkeerde auto's. Het volgende in acht nemen G WAARSCHUWING De afstandswaarschuwingsfunctie rea- geert niet: Rop personen of dieren Rop tegenliggers Rop kruisend verkeer Rin bochten. Daardoor kan de afstandswaarschuwings- functie niet in alle kritische situaties waarschuwen. Er bestaat gevaar voor ongevallen! De verkeerssituatie altijd opmerkzaam in acht nemen en gereed zijn om te remmen. G WAARSCHUWING De afstandswaarschuwingsfunctie kan objecten en complexe verkeerssituaties niet altijd ondubbelzinnig herkennen. Veilig rijden 49 >> Veiligheid. Z
Heb je een vraag over de Smart Fortwo (2017) en kan je het antwoord niet vinden in de gebruikershandleiding? Wellicht kunnen de bezoekers van ManualsCat.com je helpen om je vraag te beantwoorden. Door het formulier hieronder in te vullen zal je vraag verschijnen onder de handleiding van de Smart Fortwo (2017). Let erop dat je het probleem dat je hebt met de Smart Fortwo (2017) zo zorgvuldig mogelijk beschrijft. Hoe duidelijker je vraag omschreven is, hoe groter de kans is dat je snel een reactie ontvangt van een andere gebruiker. Via e-mail zal je automatisch op de hoogte gesteld worden als iemand gereageerd heeft op je vraag.
Er zijn (nog) geen vragen over de Smart Fortwo (2017).